De Domtoren van Utrecht
Fietsend of lopend door het Nederlandse landschap is er één herkenningspunt bij uitstek waardoor je weet dat er een dorp in de buurt is. De karakteristieke kerktoren kondigt aan dat je de bebouwde kom nadert. Voor dit beeld moet je wel naar het platteland, want in veel steden wordt de skyline beheerst door kantoorgebouwen die de eeuwenoude kerken en kloosters aan het oog onttrekken. Een uitzondering op deze regel is Utrecht.
De Dom is the limit
Nog steeds domineert de middeleeuwse Dom het stadsbeeld als je Utrecht nadert; althans via enkele invalswegen. Utrecht heeft de bijnaam Domstad niet als loze titel. Hoewel enkele kantoorgiganten als het Fortis-gebouw en Galghenwert in het oog springen, doen zij onder voor de Domtoren. Zelfs een recente aanwinst, de Rabo-toren, bereikte in 2009 het hoogste punt op slechts 105 meter. Architecten weten dat in Utrecht the sky niet the limit is. De 112,3 meter die de Dom hoog is, is onaantastbaar. Het is de maat van alle dingen… in ieder geval van de hoogbouw in de omgeving. Zo hadden de middeleeuwse bouwheren het graag gezien. De kerk domineert nu en domineerde toen. De grootsheid en pracht van de kerk moest de middeleeuwer ontzag inboezemen. Maar in de Late Middeleeuwen gingen er ook al stemmen op tegen de pronkzucht die de toren uitstraalde. Verrassend genoeg kwam deze kritiek ook uit de hoek van geestelijken.
De Dom uit de as herrezen
Op 5 mei 1253 woedt een grote stadsbrand in Utrecht. De brand duurt negen dagen; de schade is enorm. De kerken in de stad komen ook niet ongeschonden uit de vuurstrijd. De grote toren van de Romaanse dom uit de vroege 11de eeuw is grotendeels verloren gegaan.
De herbouw lijkt voorspoedig opgepakt te worden. Al een jaar na de brand beginnen de bouwers met herstelwerkzaamheden. Bisschop Hendrik van Vianden (bisschop van 1249 – 1267) legt de eerste steen. Ondanks de snelle start vlot de herbouw niet. Bij gebrek aan geld gaat Hendrik over tot herstel in plaats van grootschalige nieuwbouw. Niet bisschop Hendrik, maar zijn opvolger Jan van Nassau zal in 1288 “de stichter” genoemd worden “dankzij Gods genade” want hij neemt de last van de bouw van een nieuwe, gotische Domkerk op zijn schouders.
Gekozen bisschop, maar niet gewijd
Waarom Jan van Nassau (bisschop-elect van 1267-1290) tot de ingeving komt om geld in te zamelen voor de bouw van een nieuwe kerk, hoeven we niet toe te schrijven aan een overdosis religiositeit. Een bisschopsbenoeming is in de Middeleeuwen zeker niet alleen een wijding tot geestelijk leider van een kerkprovincie, maar het is bovenal een zaak van wereldlijke politiek. De benoeming van Jan van Nassau is daar een schoolvoorbeeld van. Dankzij zijn neef Otto II, graaf van Gelre, kiezen de Utrechtse kapittels (colleges van kanunniken) Jan van Nassau tot opvolger van Hendrik van Vianden. De paus is het niet eens met de keuze en heeft daarvoor gegronde redenen. Jan is niet opgeleid voor de geestelijke stand en is van te jeugdige leeftijd. Dat hij samen met zijn neven gewapenderhand is opgetrokken tegen de aartsbisschop van Keulen, zal het oordeel van de paus ook negatief hebben beïnvloed. Niettemin bezet Jan de bisschopszetel. Aangezien hij niet tot bisschop is gewijd, doet hij dit als elect, gekozene. Mogelijk heeft de paus een voorspellende gave ten aanzien van de kwaliteiten van de elect, want Jan van Nassau laat zich tijdens zijn bewind niet van zijn meest godsvruchtige kant zien. En ook bestuurlijk is er het nodige op zijn bewind aan te merken. In 1281 wordt hij zelfs in de ban gedaan door de aartsbisschop van Keulen. Deze heeft daartoe de macht, want het bisdom Utrecht valt onder het Keulse aartsbisdom. De aanleiding voor de actie van de aartsbisschop is dat Jan zich vergrijpt aan geld dat bedoeld is voor het voeren van een kruistocht in het Heilige Land.
Het is niet de enige financiële noodsprong die de elect maakt. Hij steekt zich zo in de schulden dat hij het Nedersticht, grofweg de huidige provincie Utrecht, verkwanselt aan de Hollandse graaf Floris V (graaf van Holland van 1256-1296). Het voortdurende geldgebrek van de bisschoppen van Utrecht noopt hen geld te lenen. Jan van Nassau doet dit bij Floris V. De graaf speelt een politiek machtsspel waardoor hij de elect volledig in zijn greep krijgt. Floris V weet de paus ervan te overtuigen de ban over hemzelf en Jan van Nassau op te heffen. Maar de paus maakt in 1291 alsnog een einde aan het politieke en geestelijke wanbeleid van de elect. Hij zet hem af. Jan van Sierck volgt hem op; de opvolger van Jan van Nassau is wél tot bisschop gewijd.
Aflaatbrief voor gulle gever
Jan van Nassaus honger naar geld beantwoordt niet voldoende de vraag welke reden hem ertoe drijft om een aflaatbrief te schrijven waarin hij geld vraagt om de kerkbouw te bekostigen. Inderdaad, in deze brief draait het ook om geld. Maar of Jan met deze inkomsten zijn eigen schuldenlast wil verlichten of oprecht een toegewijd bouwheer is, is niet duidelijk. Zijn aanwezigheid op de bisschopszetel na 1288 is te kort, nog pas twee jaar, om daar een oordeel over te vellen. Hij heeft dus niet de vruchten van zijn inzameling mogen plukken. Om de gotische Dom af te zien, had Jan van Nassau zelfs een Bijbelse leeftijd moeten bereiken, want pas in 1521 vonden de laatste bouwwerkzaamheden plaats. Geld geven voor de bouw van de kerk is een verstandige investering voor de schenker. In ruil voor de ‘”vrijmoedig vrome aalmoezen en welgevallige liefdegaven” ontvangt de gulle gever namelijk een aflaat. Dat is een kwijtschelding of vermindering van een straf die na de vergeving van de zonden nog moet worden geboet. Dat wil zeggen: na het aardse leven, in het vagevuur. Jan van Nassau stuurt de brief aan alle kerkdienaren in zijn diocees en legt de inzameling in hun handen. Sprake van vrijwillige medewerking en bijdrage is er allerminst, getuige ook de volgende tekstpassage:
“Wij schrijven u bovendien voor, op straffe van schorsing, dat gij twee fatsoenlijke en betrouwbare mannen uit uw ondergeschikten aanstelt als inzamelaars van de te verwerven aalmoezen; gij moet parochianen die deze aalmoezen niet betalen door kerkelijke straf dwingen.”
Opmerkelijk is tevens het artikel waarin hij priesters aanzet tot het vermanen van zondaars in “roof, diefstal of woeker” om hun “goederen te restitueren en ze met vrome intentie over te dragen aan de fabriek van onze moederkerk.” De priesters moeten hun uitspraak kracht bij zetten door de zondaars erop te wijzen dat “zij zich vrienden maken met behulp van de genoemde onrechtvaardige Mammon.” Zijn eigen gedrag in ogenschouw genomen, komt het gezegde ‘de pot verwijt de ketel’ wel in je op. De gedachte achter het verstrekken van een aflaat is dat degene die de aflaat ontvangt, deze heeft verdiend door een goed werk te verrichten. Dat geld schenken een goed werk is, wordt ook met bijbelse spreuken benadrukt: “want hunne werken volgen hen na.” (Openbaringen 14:13). Jan van Nassau hield de potentiële donateurs voor dat ze door hun bijdragen “schatten in de hemel zouden verwerven.”
Criticus Geert Grote
De intentie van het bouwen van de kerk – een koninkrijk Gods vormen op aarde – blijft geheel buiten beeld in de aflaatbrief. De vraag kun je stellen: was de bouw van een immense kerk ter meerdere glorie van God of van de opdrachtgever van de bouw? In 1374 is Geert Grote (1340 -1384) duidelijk in zijn antwoord op deze vraag. Hij is de zoon van Werner Grote, burgemeester van Deventer. Geert verliest zijn ouders op jonge leeftijd. Een arme wees is hij echter allerminst. In 1355 trekt hij naar Parijs om te gaan studeren. In 1368 wordt hij kanunnik in Aken. In 1371 volgt een zelfde kerkelijk ambt in Utrecht. Zijn intrede in de geestelijke stand houdt hem niet af van zijn interesse in de astrologie en magische kunst. Pas als hij vreest voor zijn leven ten gevolge van een dodelijke ziekte, doet hij afstand van deze verboden kennis. De pastoor weigert immers de sacramenten toe te dienen indien Geert dat niet doet. Na zijn genezing breekt Geert met zijn vroegere leven en neemt afscheid van de aardse genoegens om in navolging van Christus te leven. Zijn geestelijke levenshouding van verinnerlijking van het geloof wordt de Moderne Devotie genoemd. Deze geestelijke stroming kende in de late Middeleeuwen vele vertegenwoordigers. In zijn schotschrift Tegen de toren van Utrecht (Contra turrim Traiectensem) keert Geert Grote zich niet alleen tegen de toren, maar ook tegen de geldinzameling die plaatsvindt om de bouw te bekostigen. Hij doelt dan trouwens niet op de aflaatbrief van Jan van Nassau. Dit zou wel een erg late reactie zijn geweest. Nee, Geert richt zijn pijlen op de bedelbrief (mendicatorium) die bisschop Jan van Arkel (bisschop van 1342-1364) in 1343 had uitgevaardigd. Geert Grote’s bezwaren betreffen niet de aflaat en de goede werken zelf. Deze zaken zouden latere kerkhervormers als Maarten Luther wel aanvallen. Wat Geert een doorn in het oog is, is dat geld dat voor de armen bestemd is, voor “de trotsheid en monsterachtigheid van de toren” van Utrecht gebruikt wordt. Zijn schotschrift is een regelrechte aanklacht tegen de gevestigde geestelijkheid. Hij is overigens wel zo pragmatisch ingesteld om de tekst voor zich te houden. Hoewel zijn aanklacht waarschijnlijk oprecht is, ziet hij in dat de hoge geestelijkheid in staat is hem de mond te snoeren. In 1374 staat hij aan het begin van zijn kerkelijke loopbaan en hij kiest ervoor het document niet uit te geven.
Een toren voor de klokken
Gelukkig is de tekst van Geert Grote’s schotschrift wel overgeleverd. Ten eerste is het een prachtig egodocument. Het stuk is recht uit het hart geschreven. De onlangs tot bekering gekomen Grote trekt fel van leer tegen de gevestigde kerkelijke orde. Hij wil na zijn ziekte niet alleen praalzucht verzaken, maar er ook tegen strijden. Ten tweede biedt het inzicht in het bouwproces van de Domtoren. Een lang proces. Want ondanks dat we zagen dat Jan van Nassau in 1288 met het inzamelen van gelden begint, vangt de werkelijke bouw pas in 1320 aan. Ruim een halve eeuw later ziet Grote de toren “tot een wonderbare hoogte opgetrokken”, maar dan “moet nog hoger worden gebouwd.” En dat, aldus Grote, terwijl er “geen ander nut bereikt wordt, dan dat de klokken er in worden opgehangen.” De kostbare toren zal volgens Grote slechts leiden tot “ijdelheid, nieuwsgierigheid, grootspraak en trots.” Hij toont zich een mensenkenner en visionair als hij schrijft dat “elke toerist die de stad nadert of haar doorkruist, verbaasd staat als hij de hoogte en omvang ziet. Hij zal blijven staan als hij de toren in het oog krijgt.” Geert Grote krijgt gelijk. Want vele eeuwen later roept de Dom nog steeds deze reacties op. Toeristen staren naar boven. Stadsgidsen vertellen hen dat de toren nog steeds de hoogste van de stad is. De Utrechtenaren zijn trots op hun Dom. Zij laten volgens Grote “niet toe te juichen lofspraken op de toren” los. Dat de toren door “de eer die hij geniet bij de mensen des te geringer is voor God en de engelen”, zal weinigen vandaag de dag deren.
Het aanzien van de kerk
Het is ironisch om op te merken dat de kerken uit de late middeleeuwen, gekenmerkt door sierlijke, gotische bouwelementen, nog grotendeels het aanzien van de kerk bepalen. Veel toeristen, gelovig of niet, bezoeken in groten getale de kerken en raken geïnspireerd door de grootsheid ervan. De intensivering en verinnerlijking van het geloof die de Moderne Devotie voorstond, doet minder tot de verbeelding spreken. Het vraagt meer moeite om je erin te verdiepen. Een gedachtegoed is ook moeilijker in de spotlights te zetten dan een groot gebouw. Maar Geert Grote’s spiritualiteit heeft zeker zijn sporen nagelaten. Mede dankzij volgelingen als Thomas a Kempis en Erasmus werd het gedachtegoed van de Moderne Devotie, waarin praktische levenswijsheid werd nagestreefd, een van de pijlers van de Nederlandse identiteit. Wat blijkt, is dat Middeleeuwse geestelijken lijnrecht tegenover elkaar staan wat betreft de gedachte over kerken en torens die tot de hemel reiken. Sommigen maken er hun levenswerk van om de bouw te verwezenlijken; anderen vinden dat gebouwen slechts afleiden van de godsdienstbeleving. Niettemin hebben beide partijen een belangrijk aandeel in het huidige aanzien van de kerk. Om het artikel spiritueel te besluiten: moeten uiterlijk en innerlijk niet in balans zijn?
[bol_product_links block_id=”bol_55f5d465b4c1d_selected-products” products=”1001004002118931,9200000009984272″ name=”Dom van Utrecht” sub_id=”” link_color=”D68F00″ subtitle_color=”D6982D” pricetype_color=”FF642B” price_color=”CC3300″ deliverytime_color=”009900″ background_color=”FFBD7A” border_color=”D27700″ width=”400″ cols=”2″ show_bol_logo=”undefined” show_price=”1″ show_rating=”1″ show_deliverytime=”1″ link_target=”1″ image_size=”1″ admin_preview=”1″]
Pingback: Stripversie Utrechts Psalter in de Domkerk - Historiën