De eerste Marokkocrisis (1905)
De Eerste Marokkaanse Crisis of Eerste Marokko-Crisis is een crisis tussen Frankrijk en Duitsland gedurende 1905/06. Deze crisis speelt zich af rond Marokko waarbij het koloniale vraagstuk centraal staat.
Deze crisis was een van de vijf internationale crises tussen 1905 en 1914 die volgens sommigen zouden uitmonden in de Eerste Wereldoorlog. De eerste crisis speelde zich af rond Marokko waarbij het koloniale vraagstuk centraal stond.
In Duitsland groeide in 1905-1906 de overtuiging dat een actie tegen Frankrijk mogelijk werd, omdat de Franse bondgenoot Rusland ernstig was verzwakt door de Russisch-Japanse Oorlog en de Russische Revolutie van 1905. Maar dit deed ook de Duitse vrees toenemen dat het Russisch diplomatieke zwaartepunt opnieuw op de Balkan zou komen te liggen. Hierop zocht keizer Wilhelm II toenadering tot tsaar Nicolaas II, wat leidde tot het Akkoord van Björkö van juli 1905 waarbij een Duits-Russische Alliantie overeen werd gekomen. Dit akkoord bleek echter een dode letter te zijn door tegenwind in beide landen en doordat Rusland in hoge mate afhankelijk geworden was van Franse leningen. Dat zou dan ook, ondanks de overeenkomst in Björkö, de beweegredenen van Rusland in de Marokkaanse Crisis grotendeels verklaren.
Zaak was nu de Fransen te tonen dat Duitsland een natie was waar rekening mee diende gehouden te worden. Onder druk gezet door de Duitse kanselier Bernhard von Bülow besloot Wilhelm II dat te doen via Marokko. De keizer bezocht reeds in maart 1905 Tanger om de sultan ervan te verzekeren dat hij de onafhankelijkheid van Marokko, destijds nagenoeg een Franse kolonie, steunde. Hij hoopte dat op een conferentie in Algeciras (Spanje) andere naties hem hierin zouden bijtreden. De Conferentie van Algeciras kwam bijeen in 1906, maar Duitsland werd alleen door Oostenrijk-Hongarije gesteund. Groot-Brittannië koos uitdrukkelijk de zijde van de Fransen, waardoor de hoofddoelstelling van de Duitse keizer niet gerealiseerd werd: het breken van de Entente Cordiale tussen Frankrijk en Groot-Brittannië. Het Akkoord van Algeciras dat in april 1906 gesloten wordt bestendigde de Franse controle over Marokko. De crisis – als het al een crisis was – liep daardoor met een sisser af.
De rivaliteit tussen Frankrijk en Duitsland nam toe en manifesteerde zich in een groeiende bewapening. Door de uitbreiding van de Duitse vloot koos ook Groot-Brittannië nu partij, waardoor het de rivaliteit met de Russen omtrent beider belangen in Azië beëindigde en met Rusland het akkoord met Sint-Petersburg (1907) sloot. In Duitsland rees nu het idee dat de “halbhägemonische Macht” omsingeld was door vijandige staten en het dus noodzakelijk werd om zich te manifesteren als volwaardig speler op het Europese toneel.
De Eerste Marokkocrisis (1905)
Von Bülow besloot de Duitse keizer te gebruiken in zijn plan. Hij haalde de keizer over om naar Tanger te varen om zo de sultan te overtuigen van de Duitse steun en de Franse regering in verlegenheid te brengen. Op 28 maart 1905 zette de keizer, aan boord van de Hamburg, koers naar Marokko.
Tegen de tijd dat Wilhelm de straat van Gibraltar had bereikt begon hij echter te twijfelen aan het plan. Liever was hij bij Gibraltar voor anker gegaan waar hij op bezoek wilde gaan bij de Britse koningin, Alexandra, die daar verbleef. Von Bülow had de keizer echter via verschillende telegrammen ervan overtuigd dat het bezoek aan Tanger essentieel was. Bovendien was het bezoek van de keizer inmiddels uitgelekt aan de pers, iets waar Von Bülow ook min of meer verantwoordelijk voor was geweest. Er zat voor de keizer dus echter niets op dan door te gaan met het plan. De Hamburg verscheen op 31 maart voor de kust van Tanger.
Toch bleef de keizer, versterkt door het slechte weer bij aankomst, tot het laatste moment twijfelen. Uiteindelijk klaarde de lucht op en voer hij naar de haven. Daar aangekomen werd hij opgewacht door een oom van de sultan en de Franse ambassadeur. Hij vertelde de ambassadeur dat Duitsland opkwam voor het Verdrag van Madrid, gaf de ambassadeur vervolgens geen kans om te protesteren en besteeg een wit paard waarop hij naar de Duitse ambassade reed. De keizer had zich in Tanger helemaal niet op zijn gemak gevoeld en uitte dit later dan ook aan de kanselier:
‘Ich bin Ihnen zuliebe, und weil es das Vaterland erheischte, gelandet […] auf ein fremdes Pferd trotz meiner durch den verkrüppelten linken Arm behinderten Reitfähigkeit gestiegen, und das Pferd hätte mich um ein Haar ums Leben gebracht […] Ich ritt mitten zwischen den spanischen Anarchisten durch, zwischen Gaunern und Abenteurern, weil Sie es wollten, und Ihre Politik davon profitierte sollte.’
De volgende stap die Von Bülow nam was het adviseren van de sultan om een internationale conferentie te organiseren, waarbij alle ondertekenaars van het Verdrag van Madrid bij aanwezig zouden zijn. Begin juni ontving Frankrijk, net zoals alle andere ondertekenaars van het verdrag van Madrid, de uitnodiging. Delcassé weigerde namens Frankrijk om deel te nemen aan deze conferentie. Deze beslissing was echter niet geheel unaniem: de Franse premier Maurice Rouvier (1842-1911) was bang dat deze weigering zou uitlopen op oorlog en had dan ook grote kritiek op de houding van Delcassé.
‘Ich ritt mitten zwischen den spanischen Anarchisten durch, zwischen Gaunern und Abenteurern, weil Sie es wollten, und Ihre Politik davon profitierte.’ In Engeland was men ook bevreesd over de positie van de Franse minister. De First Sea Lord, Sir John Arbuthnot Fisher (1841-1920), schreef aan Lord Landsdowne:
‘Of course I don’t pretend to be a diplomat, but it strikes me that the German Emperor will greatly injure the splendid and growing Anglo-French Entente if he is allowed to score now in any way; even if it’s only getting rid of M. Delcassé.
Delcassé meende zelf dat het allemaal maar Duitse bluf was en adviseerde om enige Franse oorlogsschepen naar Tanger te sturen. Helaas was de rest van het kabinet niet dezelfde mening toegedaan en werd de minister op 6 juni gedwongen om af te treden, waarna Rouvier zelf de post van minister van buitenlandse zaken op zich nam. Rouvier hoopte dat Duitsland het idee van de internationale conferentie nu zou laten varen en het dispuut onderling geregeld kon worden. Duitsland zette echter door waardoor er voor Rouvier niets anders op zat dan om namens Frankrijk alsnog toe te stemmen met deelname aan de conferentie.Omdat de Duitse regering nu meende dat Frankrijk in een isolement dreigde te vallen besloot Von Bülow een poging te doen om een bondgenootschap met Rusland te bewerkstelligen. Door de grote Russische nederlagen in de Russisch-Japanse oorlog dacht Von Bülow dat Rusland wel wat zou voelen voor een bondgenootschap met Duitsland. Opnieuw betrok hij de keizer bij dit plan. Wilhelm nodigde op 18 juli de Russische tsaar uit voor een ontmoeting op zijn schip in de Oostzee. Deze ontmoeting leek succesvol en toen er vijf dagen later op het eilandje Björkö daadwerkelijk een verdrag werd ondertekend, waarbij de beide landen elkaar militaire steun beloofden bij een aanval door een andere Europese mogendheid, meende Wilhelm II dat hij een diplomatieke revolutie had veroorzaakt. Helaas kwam de tsaar in oktober, onder druk van zijn regering, terug op het verdrag en schreef hij Wilhelm dat het verdrag onverenigbaar was met de Frans-Russische alliantie. Duitsland stond dus opnieuw alleen. Op 28 september waren de Franse en Duitse regeringen het eens geworden over de agenda en plaats van de conferentie. De conferentie zou op 16 januari 1906 beginnen in het Spaanse Algeciras.
Maar de Duitse regering had een verborgen agenda. Het wilde de kwestie om Marokko aangrijpen om de prille entente tussen Engeland en Frankrijk op de proef stellen en eventueel ongedaan maken. Indien de Britse regering overgehaald zou kunnen worden om, in overeenstemming met het Verdrag van Madrid, ook de onafhankelijkheid van Marokko te erkennen zou de entente grote schade kunnen leiden en wellicht beëindigd kunnen worden. Hierdoor zou Frankrijk helemaal alleen komen te staan. Frankrijk hoefde namelijk geen steun van Rusland te verwachten, dit land voerde immers nog oorlog met Japan (de Russisch-Japanse oorlog)waarbij de vooruitzichten op een overwinning steeds kleiner werden. In de Entente Cordiale (1904), tussen Engeland en Frankrijk, was vastgelegd dat Engeland de koloniale aspiraties van Frankrijk in Marokko zou toelaten inruil voor de erkenning van Britse invloed in Egypte. Frankrijk besloot daarom in de loop van 1904 en begin 1905 om haar invloed in het sultanaat uit te breiden. Vlak na het tekenen van de Entente bood de Franse regering sultan Abdul-Aziz (1880–1943) aan om te helpen bij de reorganisatie van het Marokkaanse leger. Hoewel de sultan deze hulp afwees breidde Frankrijk haar invloed in de loop van het jaar verder uit, onder andere door Marokko ruim 62 miljoen Frank te lenen. In februari 1905 eiste de Franse ambassadeur in Marokko, René Taillandier, dat er in de Marokkaanse politie en in het leger Franse officieren werden opgenomen. De sultan zag hiermee de onafhankelijkheid van het land in gevaar komen en omdat de sultan geen steun meer hoefde te verwachten van Engeland besloot deze de hulp van de Duitse regering in te roepen. Kanselier Fürst Bernhard Heinrich Von Bülow (1849-1929), gaf aan de onafhankelijkheid van Marokko te blijven erkennen zoals bij het Verdrag van Madrid (1880) was bepaald en werd hierdoor aanvankelijk zelfs gesteund door de Amerikaanse president Roosevelt.
De Nederlandse buitenlandse politiek tijdens de Eerste Marokkocrisis
Nederland had reeds sinds de zeventiende eeuw diplomatieke betrekkingen met Marokko gehad. De gemeenschappelijke vijand, Spanje, zorgde ervoor dat de beide landen betrekkingen aan waren gegaan. In de negentiende eeuw was de band tussen de twee landen nagenoeg verdwenen en Nederland was ook nauwelijks betrokken bij de Europese imperiale penetratie van het sultanaat. Maar toen in 1880 de Conferentie van Madrid werd gehouden werd Nederland ook uitgenodigd om hieraan deel te nemen. De conferentie was georganiseerd om eventuele rivaliteiten tussen de verschillende koloniale mogendheden in de regio te voorkomen. Frankrijk bezat immers het buurland Algerije, Engeland bezat Gibraltar dat recht tegenover Marokko lag en Spanje bezat een viertal nederzettingen aan de Marokkaanse kust. Behalve deze landen waren onder andere ook Duitsland, Italië uitgenodigd. In het Verdrag van Madrid werd bepaald dat de Marokkaanse sultan zijn soevereiniteit in het grondgebied behield maar dat er sprake zou zijn van een ‘opendeur-politiek’. Deze politiek hield in dat er sprake zou zijn van een vrije wereldhandel, zonder monopolies of beschermende afzetmarkten.
Maar over het algemeen had Nederland weinig van doen met Marokko. Een uitzondering vormt de plundering van de Nederlandse schoener Anna door Marokkaanse piraten uit de Rif in 1895. Onder druk van de publieke opinie nam de Nederlandse regering dit hoog op en eiste een schadevergoeding van de sultan. Er werden zelfs twee oorlogsschepen naar Marokko gestuurd om de eis kracht bij te zetten. Uiteindelijk ging de sultan overstag en werd de schadevergoeding betaald. Nederland oogstte met deze actie veel lof in het buitenland. De interesse in Marokko bleef echter gering wat zich ook uitte in het feit dat Nederland zelf geen vertegenwoordiging bezat in Marokko. De belangen van Nederland en Nederlandse staatsburgers werden namelijk sinds 1891 door de Duitse consul behartigd. Dit zou tijdens de Marokkocrisis nog voor problemen gaan zorgen.
Het bezoek van de Duitse keizer aan Tanger en de daaropvolgende crisis werd in Nederland echter aandachtig gevolgd. Het onderwerp schoof de Russisch-Japanse oorlog zelfs tijdelijk op de tweede plaats. Er werd echter op geen enkel moment getwijfeld aan de oprechtheid van de Duitse regering die beweerde slechts op te komen voor het internationaal recht. Ook de Nederlandse gezant in Berlijn, Dirk Arnold Willem van Tets van Goudriaan (1844-1930), twijfelde hier niet aan:
‘Op grond van een en ander meen ik te mogen aannemen dat op stuk van zaken de eischen der Duitsche regeering blijken zullen geenszins overdreven te zijn.’
Op 3 juni ontving de Nederlandse regering, via de Duitse consul in Marokko, Von Kühlman (1873-1948) die waarnemend consul-generaal van Nederland was, de uitnodiging van de sultan om deel te nemen aan de door Duitsland geëiste internationale conferentie. Dit gebeurde op grond van de deelname van Nederland aan de Conferentie van Madrid in 1880. Nadat de minister van buitenlandse zaken, Willem Marcus Van Weede van Berencamp (1848-1925), van de Nederlandse gezantschappen te Oostenrijk-Hongarije, Italië en België vernomen had dat de regeringen van deze landen het voornemen hadden om deel te nemen aan de conferentie, aanvaardde hij namens de Nederlandse regering de uitnodiging op 28 juni. Toen de Nederlandse regering informeerde naar de positie die de ondertekenaars van het Verdrag van Madrid in zouden nemen, bleek echter dat de meeste landen hun politiek hoogstwaarschijnlijk zouden afstemmen op de reacties van Engeland en Frankrijk.
In augustus voeren drie Nederlandse oorlogsschepen, die tijdens de Russisch-Japanse oorlog verantwoordelijk waren geweest voor de bescherming van Nederlands-Indië en nu op weg waren naar Nederland, de haven van Tanger in. Dit bezoek was van te voren aangekondigd als een beleefdheidsbezoek om te bedanken voor de uitnodiging aan de conferentie. In Frankrijk en Engeland werd het echter gezien als een extensie van de ‘Tangerfahrt’ van de Duitse keizer, als een pro-Duits en dus anti-Frans gebaar. Het incident werd nog verergerd doordat de Duitse consul, die dus ook de Nederlandse regering vertegenwoordigde, de Nederlandse vlag had doen hijsen op het dak van het Duitse gezantschap en de schepen in uniform bezocht.
In dezelfde maand was het nieuwe kabinet onder leiding van Theodoor Herman De Meester (1851-1919) aangetreden. Dit had als gevolg dat er een nieuwe minister van buitenlandse zaken benoemd werd. Koningin Wilhelmina had, als gevolg van de slechte ervaringen met de vorige minister van buitenlandse zaken, de diplomatiek onervaren Melvil van Lynden (1843-1910), verzocht om alleen nog maar beroepsdiplomaten als minister van buitenlandse zaken te benoemen. Tijdens de kabinetsformatie van het kabinet De Meester, besloot Wilhelmina om zelf de post van buitenlandse zaken te benoemen. Zij koos voor de gezant te Berlijn: Van Tets van Goudriaan. Hoewel deze aanvankelijk aarzelde, omdat deze zich niet gekwalificeerd genoeg vond voor de post van minister, werd hij door de koningin overgehaald en trad hij in augustus aan als minister.
Van Tets van Goudriaan wilde weer rust brengen in de buitenlandse politiek, omdat de manier waarop het kabinetvKuyper (1901-1905) politiek had gedreven had wantrouwen gewekt in binnen- en buitenland. Minister-president Kuyper had zich tijdens zijn kabinetsperiode veelvuldig bemoeid met de buitenlandse politiek en de indruk gewekt dat hij een pro-Duitse koers ambieerde. Tijdens de behandeling van de begroting voor buitenlandse zaken, op 9 december 1905, pleitte oud-minister De Beaufort voor “een goede verstandhouding met alle Mogendheden, maar geen nauwe verstandhouding met een van hen.” Van Tets was het hiermee eens en ‘dat het op de weg lag van kleine staten om bescheiden te zijn, doch zelfstandig’. De Conferentie van Algeciras zou voor Van Tets de vuurdoop worden. Op 28 september werd Nederland op de hoogte gebracht van de datum en plaats voor de conferentie.
Een goede verstandhouding met alle Mogendheden, maar geen nauwe verstandhouding met een van hen.
Op 16 januari 1906 ging de conferentie dus van start, waarbij Nederland vertegenwoordigd werd door degezant in Madrid, H.C.J. Testa (1858-1910). Deze had in november 1905 reeds zijn instructies gehad van de regering. Testa moest de regering dagelijks op de hoogte brengen van hetgeen dat besproken was op de conferentie, niet al te veel op de voorgrond treden, maar zoveel mogelijk met de meerderheid meegaan. Alleen aan het principe van de ‘open deur’ politiek mocht Testa openlijk steun geven. En tenslotte moest hij proberen om het Nederlandse leger of Nederlands-Indisch leger bij de eventuele reorganisatie van de Marokkaanse politie te betrekken.
Deze twee punten zouden met name hete hangijzers worden op de conferentie. De eerste fase van de conferentie, van 18 januari tot 17 februari, verliep vrij rustig. Vooral omdat er slechts onderwerpen werden besproken zoals bestrijding van smokkelarij en piraterij waarbij de meeste deelnemers op een lijn zaten. Hierna kwamen de meer controversiële onderwerpen ter sprake zoals de staatsbank en de politie.
Hoewel Testa zich in principe op de vlakte moest houden kreeg hij in februari nieuwe instructies van Van Tets. Deze instructies waren gebaseerd op een bezoek die het hoofd van de juridische afdeling van het Duitse ministerie van buitenlandse zaken, Dr. Kriege samen met de Duitse gezant in Nederland, Von Schloezer, op 8 februari aan de minister hadden gebracht. In een drie uur durend onderhoud besprak Kriege de Duitse voorstellen met betrekking tot de staatsbank en de politie en verzocht hij Van Tets om Testa op te dragen deze voorstellen te steunen, de voorstellen waren immers ook in het belang van Nederland meende Kriege. Van Tets was hier ook van overtuigd geraakt en verzocht Testa inderdaad de Duitse voorstellen in principe te steunen.
De Franse en Britse onderhandelaren oefenden druk uit op de Nederlandse vertegenwoordiger om de steun voor Duitsland op te geven. Vooral rondom de reorganisatie van de politiemacht was veel onenigheid. Duitsland wilde de politiemacht laten reorganiseren door een samenwerking van Europese legers. Frankrijk en Spanje wilden dit liever zelf doen. Nadat Testa aan de Franse vertegenwoordiger had laten doorschemeren dat Nederland een voorkeur had voor de Duitse voorstellen beklaagde de Franse gezant in Nederland, J.R. Baylin de Monbel (geb. 1846), zich bij Van Tets. De Monbel zei ‘dat men de indruk had dat [Testa] onder den druk der Duitsche vertegenwoordigers staat’.
Omdat de steun aan Duitsland als een anti-Frans gebaar gezien zou worden besloot Van Tets om, in navolging van België, Testa de opdracht te geven zich toch maar te onthouden van stemming. De Franse vertegenwoordiger bleef hierna nog wel druk uitoefenen op Testa. Uiteindelijk werd een compromis gevonden voor de politiemacht door deze weliswaar in Frans-Spaanse handen te geven maar deze te laten controleren door een officier van een neutraal land. Hoewel in eerste instantie een Nederlandse officier nog tot de mogelijkheden behoorde, besloot Nederland onder Engelse en Franse druk, hier van af te zien. Er werd uiteindelijk voor Zwitserland gekozen. De Nederlandse buiging voor Engeland en Frankrijk werd in Duitsland erg kwalijk genomen.
Op 7 april werd de slotakte van de conferentie getekend. Hoewel Duitsland met het ontslag van Delcassé aanvankelijk een diplomatiek succes had gehaald, kon de uitkomst van de conferentie gezien worden als een grote politieke nederlaag. Wat vooral duidelijk werd was dat Duitsland, met uitzondering van Oostenrijk-Hongarije, helemaal alleen stond. De pogingen om de Entente tussen Frankrijk en Engeland te verzwakken en een bondgenootschap met Rusland aan te gaan had alleen maar averechts gewerkt. Engeland bleek Frankrijk onvoorwaardelijk te steunen, zelfs na het aftreden van de architect van de Entente: Delcassé. En ook Rusland was trouw gebleven aan haar bondgenootschap met Frankrijk. Na de Conferentie van Algeciras was er voor het eerst sprake van militaire afspraken tussen Engeland en Frankrijk. Dit gebeurde weliswaar met de diepste geheimhouding en soms zonder medeweten van de regeringen van beide landen, maar het veranderde de Entente langzamerhand in een nauw bondgenootschap. Vanaf 1906 werd ook begonnen aan een Brits-Russische toenadering welke in 1907 resulteerde in de Brits-Russische Conventie. Dit laatste kon gezien worden als een echt diplomatiek succes vanwege de vele tegenstellingen die overbrugd moesten worden.
Maar zoals de Britse minister van buitenlandse zaken, Edward Grey (1862-1933), het verwoordde: ‘If it is necessary to check Germany, it could be done’. Er was geen sprake van een alliantie of een militaire samenwerking. Het voornaamste doel van de conventie was om de koloniale geschillen in het Midden- en Verre Oosten op te lossen. Afghanistan en Tibet werden bufferstaten. Perzië werd verdeeld in invloedsferen. De kroon op de conventie werd gezet met het bezoek van de Britse koning Edward VII aan tsaar Nicolaas II bij Reval, het huidige Talin.
Voor Nederland was de conferentie ook geen succes geweest. Omdat de koers die de regering wilde volgen op de principiële punten gelijk was aan de Duitse en Duitsland op de conferentie in de minderheid was kon het niet anders dan botsen met Engeland en Frankrijk. Door hierna de principes te laten varen en te kiezen voor afzijdigheid kwam het weer in botsing met Duitsland. Door het pro-Duitse imago dat Nederland had gekregen tijdens de conferentie en door de gebeurtenissen in augustus 1905 met de Nederlandse oorlogsschepen in Tanger, besloot de Nederlandse regering om voortaan een eigen vertegenwoordiger in Marokko te benoemen.
Geef een reactie