De Franse Revolutie in hoofdlijnen
De Franse Revolutie die in 1789 uitbreekt, is de grootste omwenteling die in de westerse geschiedenis heeft plaatsgevonden. Het oude regime van adel, geestelijkheid en burgerij onder leiding van een koning wordt omver geworpen. Dit ‘oude regime’ wordt vervangen door de ‘moderne samenleving’. De tot dan toe vanzelfsprekende macht van de adel is daardoor permanent aangetast, net als de rijkdom van de kerk.
Franse Revolutie in hoofdlijnen
Hongersnoden, een financieel-economische crisis en de toenemende onrust onder de bevolking die daar het gevolg van was in combinatie met klassenstrijd tussen adel en burgerij maakten de revolutie mogelijk. Op 25 augustus 1789 werd de Verklaring van de rechten van mens en burger goedgekeurd door de Nationale Vergadering, ofwel Assemblée. Het gedachtegoed van “vrijheid, gelijkheid en broederschap” zou democratische idealen over de wereld verspreiden.
In 1789 moest de reorganisatie van Frankrijk echter nog beginnen. De koning bleek hier uiteindelijk geen deel van uit te kunnen maken. In het kielzog van de Franse Revolutie kwam Napoleon aan de macht. Op het moment dat Napoleon in 1799 na een staatsgreep als eerste consul de nieuwe Franse republiek ging leiden, was de revolutie in feite voorbij. In 1802 slaagde hij erin zich te laten benoemen tot consul voor het leven. De volgende stap was zijn keizerschap in 1804. Soms wordt de slag bij Waterloo in 1815 als het eindpunt van de revolutie gezien.
Achttiende-eeuws Frankrijk was, in tegenstelling tot revolutionair Rusland en China in de twintigste eeuw, het meest geavanceerde land van zijn tijd. Het was het land van de Verlichting, wetenschap, literatuur en kranten. Frans was een wereldtaal onder de elites van bijna alle landen en het was met 24 miljoen inwoners het grootste Europese land onder één regering. Daarom maakte de Franse Revolutie grote indruk. Deze gebeurtenis maakte echter ook indruk vanwege de vele wreedheden die uit naam van het volk gepleegd werden. Tijdgenoten legden sommige gebeurtenissen vast in gravures, schetsen en schilderijen. Hier onder volgen enkele voorbeelden.
Lodewijk XVI onder de guillotine
De radicale republikeinse jacobijnen onder leiding van Robespierre, Danton en Jean-Paul Marat waren er na een volksopstand in augustus 1792 in geslaagd om het parlement, de Assemblée, te laten ontbinden en een nieuw bestuursorgaan in te stellen: de Nationale Conventie. Daarin hadden zij het grotendeels voor het zeggen.
Koning Lodewijk XVI van Frankrijk (1754-1793) had tijdens de volksopstand geprobeerd om te vluchten, maar hij werd gevangen gezet. Dit ging niet zonder slag of stoot: vele van zijn Zwitserse lijfwachten en zijn bedienden werden gedood. Tijdens de “septembermoorden” die volgden, trok een menigte langs gevangenissen om tegenstanders van de revolutie uit de weg te ruimen. Hieronder waren echter veel gewone gedetineerden. Er vielen meer dan elfhonderd doden. De Nationale Conventie besloot op 21 september 1792 om de monarchie af te schaffen. Vervolgens veroordeelde op 14 januari 1793 een meerderheid (387 tegenover 334 tegenstemmers) Lodewijk ter dood. Op 21 januari 1793 rolde zijn hoofd onder de guillotine.

Het hoofd van koning Lodewijk wordt aan het volk getoond. Gravure uit 1794. Graveurs: Isidore-Stanislas Helman (1743-1806?) en Antoine-Jean Duclos (1742-1795). Illustrateur: Charles Monnet (1732-180.?). Bron: wikipedia.
De Terreur
De septembermoorden en de executie van de koning betekenden slechts het begin van de bloedige periode die historici tegenwoordig omschrijven als “de Terreur”. Tussen 1792 en 1795 kwamen ongeveer 40000 mensen om bij geweld dat soms door de overheid actief werd gestimuleerd, maar soms ook voortkwam uit wraakzuchtige privé initiatieven. Tegenstrijdig genoeg behoorde zeventig procent van de slachtoffers zelf tot de lagere klasse: boeren en arbeiders.
Vijandschap tussen de republikeinen onderling was er ook genoeg. De radicaal republikeinse jacobijnen en gematigder girondijnen streden om de macht. Zo was de jacobijnse leider Jean-Paul Marat (1743-1793) bezig met het opstellen van een lijst met tegenstanders die als vijanden van de revolutie terechtgesteld moesten worden, toen hij zelf vermoord werd.
De moord op Marat
De van oorsprong Zwitserse fysicus, arts, filosoof, journalist en politicus Marat werd een van de jacobijnse leiders tijdens de Franse Revolutie. Hij was hard tegen zijn tegenstanders, maar populair bij het volk.
Marat werd op 13 juli doodgestoken door Charlotte Corday, een aanhangster van zijn republikeinse tegenstrevers, de girondijnen. Op dat moment zat hij in bad. Hij werkte namelijk veel vanuit een tobbe omdat hij leed aan een huidziekte.
Zijn vriend, mederevolutionair en schilder Jaques-Louis David (1748-1825) vereeuwigde hem in het enkele maanden na zijn dood gemaakte schilderij “de moord op Marat”. In de voorbereiding bestudeerde David daadwerkelijk het lijk van Marat in zijn tobbe. Het schilderij werd een symbool voor de terreur tijdens de Franse revolutie en geeft tegelijkertijd de politieke overtuiging van de schilder weer.

Marie Antoinette op weg naar de guillotine. Jaques-Louis David (1748-1825), 16 oktober 1793. Bron:wikipedia
Jaques-Louis David
David hoorde zelf bij de jacobijnen en stemde in de Nationale Conventie, het nieuwe ‘parlement’, voor de dood van Lodewijk XVI. Zijn royalistische vrouw scheidde daarom van hem. Later zou hij het schoppen tot hofschilder van keizer Napoleon Bonaparte.
Op 16 oktober 1793 maakte hij een schets van Maria Antonia Josepha Johanna (1755-1793) terwijl zij op een mestkar onderweg was naar haar terechtstelling. Wij kennen haar beter als Marie Antoinette. De schets is genadeloos: ze is van al haar voormalige grandeur als koningin ontdaan. Marie Antoinette zou de guillotine overigens kalm en vastberaden tegemoet gaan. Ze verontschuldigde zich zelfs nog tegenover de beul toen ze te haastig het schavot op stapte en op zijn voet ging staan. Het viel het toegestroomde volk tegen dat ze niet schreeuwde of op andere manieren haar angst liet zien.
Bronnen
jacqueslouisdavid.org
Palmer, R.R. en Colton, Joel, A history of the modern World (New York 1995)
Wikipedia