De Koloniale Reserve in Nijmegen
In april 1891 werd de Koloniale Reserve van het KNIL in Nijmegen gevestigd. Het zou een belangrijk onderdeel van de Indische geschiedenis van Nijmegen vormen.
Op 1 april 1891 werd een afdeling van de Koloniale Reserve gevestigd in Nijmegen. De Reserve was in 1890 opgericht om te zorgen voor rekrutering en training van de aanvullingstroepen van het Oost-Indisch leger, ofwel het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). Een andere taak was de opvang van soldaten die nadat ze terugkeerden uit de Oost weer in de burgermaatschappij wilden deelnemen, maar die vaak aan lager wal raakten. De aanwezigheid van de Koloniale Reserve in Nijmegen van 1891 tot de capitulatie van Nederland in mei 1940 maakt een belangrijk deel uit van de Indisch-Nijmeegse geschiedenis. Veel Nijmegenaren dienden in deze periode in het KNIL. Zij kwamen vaak met een Indische vrouw en hun gezin naar Nijmegen voor verlof of hun pensioen en brachten hun Indische ervaringen mee. In dit artikel staat de context waarin de Koloniale Reserve ontstond centraal, waarbij ook aandacht besteed wordt aan de vestiging in en de betekenis van dit onderdeel van het KNIL voor Nijmegen.
Het Nederlandse koloniale rijk
In de negentiende eeuw bouwde het Koninkrijk der Nederlanden de erfenis van de Verenigde Oostindische Compagnie, die in 1798 ophield te bestaan, uit van een verzameling handelsvestigingen en steunpunten tot een territoriaal imperium. De opbouw van het Nederlandse koloniale rijk begon na de teruggave in 1814 van de meeste overzeese bezittingen die Engeland tijdens de Napoleontische oorlogen veroverd had en waarvan Indië de belangrijkste was. Het Nederlands gezag zou zich aan het begin van de twintigste eeuw uitstrekken over de hele Indische Archipel.
De Nederlandse regering beschouwde het herwonnen koloniale bezit Indië als een middel om de schatkist te vullen. Als gevolg van de Java-oorlog (1825-1830) en enkele andere militaire expedities veranderde de politieke en economische situatie ingrijpend. Na een jaarlijks terugkerend miljoenenverlies moest het door gouverneur-generaal Van den Bosch bedachte Cultuurstelsel op het hoofdeiland Java in 1830 uitkomst bieden. De bevolking werd gedwongen om een vijfde deel van haar grond te ontginnen voor de verbouw van koffie, suiker, tabak, thee en indigo voor de Europese markt. Hierdoor werd de infrastructuur van Java weliswaar verbeterd, maar na mislukte rijstoogsten ontstond er snel hongersnood. Bovendien groeide de bevolking sneller dan de voedselproductie. Het zou nog tot 1870 duren voor protesten in het Nederlandse parlement leidden tot de afschaffing van het Cultuurstelsel. Toen kwam er onder invloed van de liberale politiek een eind aan de staatsmonopolies en ontstond er ruimte voor particuliere ondernemingen. De winsten die dit opleverde kwamen vooral ten goede aan de Nederlandse staatskas en aan Nederlandse en soms Chinese ondernemers. De bloei betekende echter meestal een verslechtering voor de lokale bevolking.
Rond 1900 was er een kentering waar te nemen in het denken over het Indische wingewest. De liberale advocaat C.Th. van Deventer vestigde in 1899 door middel van een artikel in het maandblad De Gids de aandacht op het feit dat Nederland sinds 1867 een winst van 245 miljoen gulden uit Indië had gehaald. Hij was van mening dat dit teveel ontvangen geld, de ‘ereschuld’, ten bate van de bevolking gebruikt diende te worden. Zijn ideeën werden opgepikt door en kregen vorm onder het bewind van het kabinet-Kuyper van 1901. In het kader van de zogenaamde ethische politiek zag de regering het als de taak van Nederland om de kinderen van Indië op te voeden en tot grotere welvaart te brengen. Daartoe zou ook meer geïnvesteerd worden in de gezondheidszorg en het onderwijs.
Tegelijkertijd wilde men de gehele Indische archipel onder Nederlands bestuur brengen. De Indische vorsten werden middels jaren van strijd die tienduizenden levens kostten aan de Nederlandse soevereiniteit onderworpen. Behalve enige algemene welvaartsverbetering en een stabielere politieke situatie in Indië bracht de ethische politiek voordeel voor de Nederlandse economie.
Er ontstonden nationalistische gevoelens die tot uiting kwamen in de oprichting van eigen politieke en culturele organisaties, zoals de in 1917 opgerichte Partai Nasional Indonesia, waarin Soekarno later een rol zou spelen. De nationalisten benadrukten de termen Indonesië en Indonesiërs. In 1918 werd de Volksraad ingesteld, een adviesorgaan voor het gouvernement. Indië werd nog koloniaal geregeerd, maar de roep om onafhankelijkheid liet zich steeds duidelijker horen. De Nederlandse regering verwierp echter ieder verzoek om meer zelfstandigheid en maakte de Indonesische elite in feite monddood.
De Tweede Wereldoorlog en de daarmee gepaard gaande Japanse bezetting van Indië werden gevolgd door een onafhankelijkheidsstrijd die in 1949 zou leiden tot het ontstaan van de Republiek Indonesië. Daarmee kwam er een einde aan Nederlands-Indië. Zoals hierboven geschetst is lagen aan het Nederlandse imperialisme zowel sociaal-economische als politieke motieven ten grondslag. Volgens historicus Martin Bossenbroek waren de koloniale machtsmiddelen die een land tot haar beschikking had echter net zo belangrijk om het proces van Europese expansie te verklaren. Het gaat dan met name om mankracht georganiseerd in legers om deze expansie te realiseren. Centraal staat daarin de werving van militairen. Voor een klein land als Nederland was het werven van genoeg soldaten voor het Koloniale leger van groot belang.
Werving voor Nederlands-Indië
Tot 1830 leverde de landmacht in Nederland de nodige troepen aan Nederlands-Indië, die weliswaar ter plaatse werden aangevuld met inheemse soldaten maar desondanks onderdeel waren van het Nederlandse leger. In 1830 kreeg de krijgsmacht in Indië een eigen organisatie en ontstond, los van het Nederlandse leger, het Oost-Indische leger, dat dan ook onder de verantwoordelijkheid viel van de minister van koloniën in plaats van die van oorlog. Dit leger zou pas vanaf 1933 bekend staan als het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), toen deze term min of meer stilzwijgend werd ingevoerd op basis van een ongeveer honderd jaar eerder genomen beslissing van Koning Willem I, die behalve bij de aanduiding op vaandels verder zonder effect was gebleven omdat in het spraakgebruik de naam Oost-Indisch leger bleef voortbestaan.
Om te kunnen voorzien in de vraag van het Oost-Indisch leger werd in 1830 te Harderwijk een garnizoen gelegerd dat tot taak had om troepen te werven en op te leiden voor de koloniën. De animo om dienst te nemen blijkt in Nederland echter niet erg groot te zijn. Dit werd een ernstig probleem omdat de uitbreiding van het Nederlands gezag, dat gepaard gaat met militaire expedities, steeds meer mankracht vergt terwijl de verliezen toenemen. Bovendien was het van groot belang dat de kern van het koloniale leger uit Europeanen bleef bestaan. Deze situatie had tot gevolg dat de eisen voor aanname steeds lager werden gesteld, terwijl de nationaliteit steeds minder een belemmering werd. Het Koloniaal Werfdepot, zoals het werfdepot vanaf 1844 genoemd werd, en daarmee Harderwijk kreeg een steeds slechtere naam doordat de potentiële kolonialen een bedenkelijk niveau en achtergrond hadden. Het werd wel het ‘gootgat van Europa’ genoemd en het trok avonturiers, zwervers en misdadigers aan, die hun geld verspeelden in kroegen en bordelen. Daardoor verdiende de burgerij wel goed aan ze.
Het Indisch leger leek in eerste instantie wel een vreemdelingenlegioen en het bestond voor meer dan de helft uit buitenlanders, waaronder Belgen, Duitsers, Zwitsers, Fransen en zelfs een handjevol Amerikanen. Voor de Atjeh-oorlog (1873-1903) waren veel vrijwilligers nodig en rond 1870 was het handgeld dat een soldaat bij aanmelding ontving even groot als het jaarinkomen van een arbeider, namelijk 300 gulden. De grootste omvang van het Oost-Indisch leger werd in 1898 bereikt toen de nog onbezette buitengebieden, dat wil zeggen:de gebieden buiten het eiland Java met als hoofdkwartier Batavia, veroverd moesten worden: 44000 soldaten, van wie 27000 Indische soldaten en 17000 Nederlanders en andere Europeanen. Onder de arme burgers op het platteland en in de steden werd ook actief geronseld.
De soldaten onder de rang van officier moesten gezond en ongehuwd zijn, tussen de 18 en 36 jaar oud en minimaal 1,55 meter lang. Militairen beneden de rang van officier mochten tot 1920 niet getrouwd zijn. Zij leefden vaak samen met een Indische niet-gewettigde vrouw en hun kinderen in het militaire kampement, de tangsi. De vrouw diende zicht officieel als huishoudster, ofwel njai, te laten inschrijven en verzorgde het huishouden. Overdag ging zij naar de vrouwenloodsen en de kinderen gingen buiten de tangsi naar school. Het hele gezin volgde de leefregels van het militaire regime. Na 1920 mochten ook soldaten in lagere rangen trouwen. Toen rond 1910 de gehele Indische archipel voldoende onder Nederlands bestuur was gebracht, voerde het KNIL voornamelijk nog politiediensten uit.
Koloniale Reserve
Aan het einde van de negentiende eeuw groeide het besef bij de Nederlandse regering dat het aanzien en imago van de koloniale militairen verbeterd moest worden. Om de positie en het niveau van de koloniale soldaat te verbeteren zou hem ook meer geboden worden tijdens en na zijn dienstverband. Allereerst werd aan het kwalitatieve gehalte van de soldaten gewerkt door de selectie- en keuringseisen te verzwaren en de omstandigheden te verbeteren waaronder zij in Indië werkten. Als gevolg van de strengere selectie en het aantrekkelijker maken van de koloniale dienst daalde het aantal buitenlanders dat in het Oost-Indische leger diende rond 1900 en vanaf 1914 werd de aanname van buitenlanders helemaal gestopt.
De oprichting bij Koninklijk Besluit op 24 augustus van 1890 van een zogenoemde Koloniale Reserve had een tweeledig doel. Het eerste doel was militair van aard: de Reserve verzorgde de regelmatige aanvulling en versterking van de troepen in de Oost door het uitzenden van aanvullingsdetachementen, officieel suppletie-troepen geheten. Ten tweede was er een sociale taak: het voorkomen dat de in Nederland terugkerende militairen die zonder of met een gering pensioen terugkeerden in de burgermaatschappij aan lager wal raakten. Dit was vaak het geval. Noodgedwongen gingen ze dan soms weer in dienst. In oktober 1890 werd in Zutphen een herstellingsafdeling voor zieke uit Indië terugkerende soldaten gevormd. Verder werd in april 1891 de eerste valide afdeling van de Koloniale Reserve in Nijmegen opgericht en enige tijd later ook een in Maastricht. Het eerste detachement aanvullingstroepen vertrok op 24 december 1892 naar Indië.
Het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk werd na de oprichting van de Koloniale Reserve een onderdeel ervan, waarna dit depot geleidelijk afgebouwd werd totdat het in 1907 opgeheven werd. De detachementen van Zutphen en Maastricht werden in de loop der jaren ook overgebracht naar Nijmegen. Vanaf 1918 was de Koloniale Reserve geheel in Nijmegen gevestigd.
De Prins Hendrikkazerne aan de Daalseweg in 1930
Koloniale Reserve in Nijmegen
Kazernes
Nijmegen kent een verleden als garnizoensstad. Tot aan het begin van de negentiende eeuw was het de gewoonte om soldaten in te kwartieren. De burgerij was verplicht bij te dragen in het onderhoud. Er stonden rond 1850 vijf kazernes in Nijmegen: de Mariënburgkazerne aan het Mariënburg, de Valkhofkazerne aan het Valkhofplein bij de Lindenberg, de Burchtstraatkazerne, de Bethlehemkazerne en de Havenkazerne (Papengas). De soldaten hadden een reputatie als drinkebroers, maar de middenstand zag hen graag komen om van die gewoonte te profiteren. Met de invoering van de Vestingwet van 1874 werd duidelijk dat het vestingstelsel niet meer voldeed aan de verdedigingstelsel van Nederland en werd de vesting Nijmegen opgeheven. Dit had tot gevolg dat de soldaten wiens aanwezigheid overbodig was geworden, naar andere steden vertrokken. Enkele oude kazernes kwamen leeg te staan.
Het Korps Koloniale Reserve, dat ook wel Kol.Res. of in het gewone spraakgebruik de kolonialen genoemd werd, was sinds 1 april 1891 in twee Nijmeegse kazernes ondergebracht: de Waalkazerne, begrensd door Waalplein en Papengas, en de Valkhofkazerne aan het Valkhofplein. Vanaf dit plein trok regelmatig een militaire band door de straten. Het Departement van Koloniën, waar de Kol.Res. sinds 1909 onder viel, vond de accommodaties verre van toereikend en beneden peil. De Waalkazerne en de Valkhofkazerne waren dan ook oude en uitgewoonde gebouwen. In 1908 stelde de regering voor de Koloniale Reserve te reorganiseren en samen te voegen in één garnizoen.
Daarom werd in 1909 gestart met de bouw van een militair gebouwencomplex met een hospitaal op een terrein dat werd omsloten door de Postweg, de Dommer van Poldersveldtweg en de Daalseweg. Dankzij een verzoekschrift van de Indische Onderofficiersvereniging ‘Ons Aller Belang’ kreeg de kazerne de naam van Prins Hendrik, de echtgenoot van Koningin Wilhelmina. De Prins Hendrikkazerne, die in 1911 in gebruik werd genomen, was ontworpen door de architect J. Limburg uit Den Haag. Het complex was voor die tijd erg modern en bestond uit twee delen: het kazernement met een frontgebouw en vier gebouwen voor compagnieën met bijgebouwen, het hospitaal bestaande uit vijf gebouwen met een oprijlaan naar het tweede frontgebouw aan de Postweg. Sinds 1911 was de kazerne de enige basis van alle militairen van het KNIL die naar Indië vertrokken.
Opleiding
Om de kwaliteit van het KNIL te verbeteren en het beroep van soldaat aantrekkelijker te maken werd aan het begin van de twintigste eeuw de keuring en selectie strenger en werd tegelijkertijd onderwijs aan de militairen geboden op het gebied van ambachten zoals timmeren, verven en smeden en in lezen, schrijven, aardrijkskunde en vaderlandse geschiedenis. Dit verbeterde het niveau van de soldaten bij de Kol.Res. aanzienlijk. Zoals K. de Hartogh schrijft in een artikel naar aanleiding van het vertrek van de toenmalige corpscommandant Luitenant-Kolonel R.G. Doorman in 1906: ‘Het is gebleken dat verscheidene jongelieden, die geen a van een b konden onderscheiden bij hunne aankomst, na een verblijf van 6 maanden bij de Kol.Reserve een behoorlijken brief wisten op te stellen’.
Sinds de opheffing in 1907 van het KNIL-onderdeel in Harderwijk werden de maatregelen om de discipline te verhogen en de slechte reputatie van de koloniale soldaten op te vijzelen in Nijmegen nog verder aangescherpt. Voortaan werd een deel van het handgeld op een spaarrekening van de Rijks Post Spaarbank gezet. Verder werden de eisen van toetreding verscherpt en de voorbereidingsperiode geïntensiveerd en verlengd. Ondanks het nieuwe regime was de Koloniale Reserve populair en waren de soldaten trots op hun uniform en hun tropenhelm van bamboe.
De opleiding duurde ongeveer vier maanden en bestond uit een harde training. Dit ging natuurlijk niet op een lege maag. De keuken, die Indisch eten met veel sambal en rijst bood, stond als zeer goed bekend en de meeste soldaten hielden zich hun verdere leven aan dit menu. De beroepsofficieren hadden de scherm- en gymnastiekschool in Den Haag bezocht en onderwezen de militairen in de diverse sportonderdelen. Verder bestonden de oefeningen uit excercities, stormbaan, richtoefeningen, schietoefeningen, Maleis en krijgstheorie.
Er was veel aandacht voor parades en defilés en elke week waren er wandelmarsen. De militairen maakten in dat opzicht nadrukkelijk deel uit van het stadsbeeld. Ook namen de soldaten deel aan de Vierdaagse. De Prins Hendrikkazerne speelde al vroeg een rol bij de Vierdaagse. In 1912, tijdens de vierde aflevering van deze wandelmars, bood het gebouw na de derde dag voor het eerst onderdak aan de lopers. Dit beviel de organisatie zo goed dat de kazerne van 1925 tot en met 1946 het vaste vertrekpunt van de tocht was. Op het binnenterrein werd in 1928 ook de eerste vlaggenparade gehouden.
Nadat de rekruten hun opleiding van enige maanden en twee weken verlof er op hadden zitten, kwam het moment om met de trein naar de havens van Amsterdam en Rotterdam te gaan, om daar hun bootreis naar de Oost aan te vangen. Op het station van Nijmegen werd vaak hartverscheurend afscheid genomen van geliefden.
Oefeningen in de Prins Hendrikkazerne in 1911
Indiëgangers in Nijmegen
De aanwezigheid van de Indiëgangers in Nijmegen werd niet door iedereen op prijs gesteld. Zij waren namelijk net als de Indiëgangers in Harderwijk berucht om hun drankgebruik en omgang met vrouwen. Regelmatig raakten zij betrokken bij relletjes in de benedenstad. Deze acties van rekruten schoten overigens in het verkeerde keelgat bij de KNIL-verlofgangers en -gepensioneerden die de eer van de KNIL soldaat hoog wilden houden. Daarom stuurden leidinggevende officieren in geval van rellen patrouilles uit om de relschoppers aan te pakken.
Weliswaar waren bordelen verboden, maar toch werd prostitutie bedreven in sommige cafés in de buurt van de Voerweg, zoals in ‘Den hoek van Holland’. Op de maandag na carnaval was het een drukte van belang in de stad omdat dan ook de boeren en buitenlui uit de omgeving naar Nijmegen kwamen. Bovendien werd op deze drankzuchtige dag lotingen voor militairen van het Nederlandse leger gehouden. Het gemeentebestuur greep in 1914 het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aan om de uitwassen van het carnavalsfeest in te dammen en verbood het vastenavondfeest.
Aan de andere kant waren er mensen die de kolonialen wel graag zagen. De marcherende mannen in mooie uniformen vielen zeer in de smaak bij de meisjes. Verder zagen de middenstanders de mannen graag komen. Zo werd de gemeentelijke Bad- en Zweminrichting, een in de Waal drijvend badhuis met bassins onderaan de Lindenberg, druk bezocht door militairen die er speciale poedeltijden hadden. Verder zochten ze hun vertier ook in de Nijmeegse rosse buurt aan de Voerweg en aan de Waalkade tot aan de Hezelpoort.
Er waren ook beschaafde uitgaansgelegenheden, zoals de Buitensociëteit de Vereeniging (op de plaats van het latere Concertgebouw de Vereeniging), Burgerlust (aan het Valkhof) en de Herensociëteit de Harmonie aan de Oudestadsgracht, die ook wel bekend stond als de Comedie, waar de Indiëgangers te vinden waren. Er werden diverse kroegen bezocht als café Valkhof, Nieuw Neerlands Koffiehuis (aan de Oude Varkensmarkt) en café Jan van Nimwegen op de Houtmarkt. Ook café De Loopgraaf in de Jodengas bij de Stikke Hezelstraat en het café van Moeder de Goey in de Grotestraat waren populair.
Het uittrekken van de Koloniale Reserve uit de Valkhofkazerne in 1910
Oud-Indischgasten in Nijmegen
De mensen die uit Indië terugkeerden naar Nederland werden meestal aangeduid als Oud-Indischgasten. In de regel werden dan stadgenoten bedoeld die welvarend waren geworden. Die welvaart was af te lezen aan hun huizen, interieurs, auto en soms aan hun bedienden. In de regel waren dit rentenierende ondernemers en gepensioneerde militairen. In de periode tussen 1910 en 1930 lieten diverse welvarende Nijmeegse families die in Indië rijk waren geworden villa’s bouwen. Mooie voorbeelden van Herenhuizen waar gepensioneerde KNIL-officieren gewoond hebben zijn te vinden aan de Oranjesingel en de Groesbeekseweg. De gemeente Nijmegen was zeer verheugd over de komst van deze inwoners, die aansloot op de ambitie om van de stad een aantrekkelijke woonplaats voor gepensioneerden en vakantiegasten te maken. De industriële ontwikkeling werd op dat moment nog minder belangrijk gevonden.
Ook minder fortuinlijke ambtenaren, onderwijzers en soldaten hadden in Indië meer kunnen verdienen dan in Nederland mogelijk zou zijn en zij genoten van een vroeg en behoorlijk pensioen. In de jaren dertig van de twintigste eeuw, toen er meer vraag was naar soldaten, kon men zelfs op nog meer rekenen. In 1935 konden militairen beneden de rang van officier, die minstens vijf en niet minder dan acht jaar bij het KNIL hadden gediend en met eervol ontslag het leger verlieten aanspraak maken op een benoeming in Nederland bij de Spoorwegen of in een Rijksbetrekking.
De KNIL-soldaten hadden elke zes jaar recht op verlof en keerden dan onder meer terug naar Nijmegen, de plaats waaruit zij waren vertrokken. Afhankelijk van hun rang duurde hun verlof zes tot twaalf maanden. Het was gebruikelijk dat men tijdens het verlof overkwam met het hele gezin. In Nijmegen stonden op verschillende plaatsen verlofhuizen, onder andere in de Fransestraat, de Javastraat en in de Burghardt van den Bergstraat in Nijmegen-oost. Deze huizen hadden lange tuinen en waren speciaal gebouwd voor de KNIL-militairen en hun gezinnen. De inrichting bestond zelfs uit Indische meubels en interieurdelen. Als het dienstverband er op zat, vestigden sommigen zich permanent in Nijmegen.
Het einde van de Koloniale Reserve
Tijdens de crisisperiode in september 1938 werd de Koloniale Reserve gemobiliseerd en naar Aalsmeer gedirigeerd. De rekrutenopleiding ging zo goed en kwaad als het kon door, want het Indische leger zat nog steeds om mankracht verlegen. Vanuit Aalsmeer vertokken diverse troepentransporten. Op het moment dat Chamberlain met Hitler een politiek akkoord sloot, nam de dreiging vanuit Duitsland ogenschijnlijk af en keerde de Koloniale Reserve weer terug naar Nijmegen. Toen bleek dat het verdrag echter niets waard was, werd het legeronderdeel nogmaals in Aalsmeer gevestigd. Gezien het opleidingskarakter van het instituut Koloniale Reserve kreeg het geen oorlogstaken toebedeeld. Toen Duitsland in mei 1940 Nederland binnenviel zijn er dan ook op het uitvoeren van enkele patrouilles na geen acties geweest. Met de capitulatie kwam er tevens een einde aan de Koloniale Reserve. Het KNIL zou pas definitief opgeheven worden in 1950 nadat de onafhankelijkheid van Indonesië een feit was.
De Prins Hendrikkazerne werd na de Tweede Wereldoorlog weer door het leger in gebruik genomen. Het is lange tijd in het bezit geweest van de Luchtmacht Instructie en Militaire Opleidingen School (LIMOS). Tegenwoordig is het een asielzoekerscentrum.
Met het einde aan de Koloniale Reserve kwam geen einde aan de band tussen Nijmegen en Indië. Die leeft namelijk voort in de herinneringen en nakomelingen van de oud-indischgasten en van de stroom niet-vrijwillige repatrianten die eind jaren veertig op gang kwam vanuit Indonesië en van wie een grote groep naar Nijmegen kwam. Indië is ook een deel van de geschiedenis van Nijmegen geworden.
Literatuur
Bossenbroek, Martin Philip, Volk voor Indië. De werving van Europese militairen voor de Nederlandse koloniale dienst 1814-1909 (Amsterdam 1992)
Bots, J.A.H.G.M., ed, Nijmegen geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Negentiende en twintigste eeuw (Nijmegen 2005)
Gratema, J., ‘De nieuwe kazerne voor de koloniale reserve te Nijmegen’, in: Bouwkunst Tweemaandelijks Tijdschrift, jrg. 5, aflevering 1-2, januari-maart 1913
Hartogh, K. de, ‘De Koloniale Reserve te Nijmegen’, in: De Prins, jrg. 5 (1905/06) no. 47
Heijden, Peter-Jan van der, Ach Lieve Tijd. Twintig eeuwen Nijmegen en de Nijmegenaren (Nijmegen 1985)
Hooghoff, Pieke, Bandoeng aan de Waal. Indische Nijmegenaren in het begin van de twintigste eeuw (Nijmegen 2000)
Krabbedijk, A.H., ‘Koloniaal: van scheldwoord tot onderscheiding’, in: Maandblad voor onderofficieren van de Koninklijke Landmacht, 33e jaargang, juni 1991, nummer 6
Moor, Jaap de , ‘Met Klewang en karabijn: militaire geschiedenis van Nederlands-indië’, in: Jaap R. Bruijn en Cees B. Wels, ed, Met man en macht, de militaire geschiedenis van Nederland 1550-2000 (Amsterdam 2003)
Slagter, J., ‘De Koloniale Reserve te Nijmegen’, in: Gelderland: handel-nijverheid-landbouw-toerisme-kunst-woon-en winkelcentrum (Lochem 1940)
Zwitser, H.L. en Heshusius, C.A., Het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger 1830-1950 (Den Haag 1977)
Foto´s
Kleurenfoto van de Prins Hendrikkazerne, genomen door de auteur in april 2008
De overige foto´s zijn afkomstig uit de fotocollectie van het Regionaal Archief Nijmegen (studiezaal.nijmegen.nl/ran)
Pingback: Prins Hendrikkazerne als gastheer Vierdaagse - Historiën
EIndelijk het waren verhaal over het ontstaan van de vierdaagse in Nijmegen , de kolonialen
konden zich goed presenteren , en prins Hendrik was blij met de kazerne , want het koninklijk
nederl..indisch leger heeft plaats voor U! ,flinke kerels… treedt aan , wat jammer dat de Prins-
Hendrik kazerne , waar het toch voor Nijmegen allemaal begonnen is , nu niet meer in beeld
komt tijdens de vierdaagse, Ja de kolonialen dat waren niet van die hele nette mannen
maar Prins Hendrik kon deze mannen goed gebruiken, toch een mooi stuk geschiedenis,
Al heel lang zoeken diverse mensen naar een personage die in 1906 vanuit Tilburg vertrok naa de Waalkazerne in Nijmegen. Die man Christianus Josephus van Oosterhout, geboren te Tilburg 11-11-1882, en uitgeschreven uit het Tilburgse op 06-06-1906.
Mijn hoop is gevestigd op uw organisatie, om het stamhouderschap verder te kunnen afwerken.
Hoogachtend: M.W.A. J. van Oosterhout,
Geachte heer Van Oosterhout,
Helaas is mij van deze persoon niets bekend. Als u meer wilt weten raad ik u aan om aan te kloppen bij het Nationaal Archief, omdat daar archief en stamboeken van het KNIL bewaard worden: http://www.gahetna.nl/vraagbaak/onderzoeksgids/militairen-onderofficieren-en-soldaten-bij-koninklijk-nederlandsch-indisch-
Of bij het Regionaal Archief Nijmegen. Als hij in Nijmegen is gaan wonen na zijn dienstverband, zijn daar mogelijk ook sporen van te vinden:
https://regionaalarchiefnijmegen.nl/
Met vriendelijke groet,
Tim Wachelder