De Nederlandse Opstand door een marxistische bril

 

1566, Wonderjaar of Hongerjaar?

1566, het jaar dat bekend staat als het Wonderjaar. Drie gebeurtenissen uit dit jaar zijn aanwijsbaar als aanloop voor de Nederlandse Opstand.

Het Smeekschrift, waarin een verbond van lage edelen de landvoogdes Margaretha van Parma vroegen om de afschaffing van de inquisitie en het afschaffen van de ketterplakkaten; de hagenpreken, kerkdiensten in de open lucht; en de Beeldenstorm, waarbij heiligenbeelden werden vernietigd.  Behalve deze belangrijke gebeurtenissen waren er ook een aantal dramatische gebeurtenissen voor de bevolking. Zo was er de vervolging van ketters, waren er een aantal misoogsten en was er veel werkloosheid. Waar wij Nederlanders ons vooral bezighouden met de belangrijke gebeurtenissen, richt Erich Alexander Kuttner zich op de sociale en economische misère van dat jaar. Dat maakt dat jaar voor hem geen Wonderjaar, maar een Hongerjaar.

www.stolpersteine-berlin.de

www.stolpersteine-berlin.de

Erich Kuttner is geboren in Duitsland waarna hij in 1933 vluchtte naar Nederland. Hier richtte hij zich op de studie van het begin van de Nederlandse Opstand. In zijn boek hierover, het Hongerjaar 1566, laat hij zien dat hij bij de marxistische geschiedschrijvers hoort. Hij richt zijn blik vooral op de sociale en economische omstandigheden, of beter gezegd moeilijkheden, van het jaar 1566. Volgens Kuttner zijn daar de oorzaken te vinden voor het ontstaan van de Opstand, het mislukken van de revolutie in 1566, en het wegvallen van de wederzijdse hulp tussen de adel en calvinisten. Kuttner vindt dat het meer een klassenstrijd werd. Door op deze manier naar de gebeurtenissen te kijken, heeft hij iets toegevoegd aan de geschiedschrijving over het begin van de Nederlandse Opstand. Of het allemaal klopt, wat Kuttner beweert, dat is een andere vraag.

 

De leiding in de Opstand

Kuttner stelt dat bij de beweging van 1566 een bepaalde wetmatigheid heerst die ook bij alle burgerlijke revoluties te vinden is; namelijk dat de ontevreden bovenlaag de leiding neemt en de ontevreden massa er in meeneemt.[1] Waar Kuttner dus een duidelijke leidinggevende positie in gedachte heeft voor de hoge klassen, merkt Guido Marnef op dat het juist de geëmancipeerde middenklasse is die een cruciale rol speelt in de gebeurtenissen van het Wonderjaar.[2] Ik denk dat beiden een goed punt maken. Het is ten eerste een feit dat een verbond van edelen het Smeekschrift aanboden aan Margaretha. In dit geval spelen de edelen dus een belangrijke rol, onder andere omdat ze een einde wilden aan de vervolgingen van protestanten.

Famiano Strada, Aanbieding van het Smeekschrift

Wikimedia Commons

Ook Henk van Nierop vindt dat de adel een sleutelpositie had in het ontstaan van de Nederlandse Opstand.[3] De adel had ontegenzeggelijk een belangrijke rol, maar het is ook niet te ontkennen dat ook zij hulp nodig hadden, in dit geval van de protestanten en de geëmancipeerde middenklasse. Volgens sociaal-historicus Wayne te Brake is het namelijk zo dat er drie partijen te onderscheiden zijn tijdens revolutionaire situaties: elites van de centrale staat, lokale elites en het opstandige volk. Eén van de uitkomsten is dat de lokale machthebbers zich aansluiten bij de rebellen en zich min of meer tegen de vorst keren.[4] Dit onderstreept het gegeven dat verschillende groepen, ook met verschillende argumenten voor de opstand, elkaar nodig hebben.

 

Klassentegenstellingen?

Ondanks dat de verschillende klassen elkaar nodig hadden bij de eerder genoemde gebeurtenissen, bezweek de revolutionnaire beweging van 1566 volgens Kuttner door de steeds scherper wordende klassentegenstellingen.[5] Ik denk dat Kuttner hier te veel zijn marxistische gedachtegang laat spreken. Het gaat niet zozeer om de klassentegenstellingen, maar om het feit wat de verschillende klassen nou precies wilden bereiken. Schijnbaar hadden ze verschillende motieven. Ze vonden elkaar in eerste instantie, omdat ze beiden ontevreden waren en iets wilde veranderen, maar daarna wilden ze verschillende kanten op waardoor het uiteen viel. Dit wordt bevestigd door Andrew Pettegree, hij zegt dat voor veel van de edelen die samenwerkten met de calvinisten, de Beeldenstorm zo een schok was dat ze het verbond verlieten.[6] Het ging dus niet om de klassentegenstellingen, maar om de tegengestelde beweegredenen en de manier waarop daarvoor gestreden werd.

Hier gaat Van Nierop ook nog op in, hij maakt duidelijk dat de adel aan de ene kant de redenen van de calvinisten om in opstand te komen kan begrijpen, en ze in deze wilde steunen. Maar de gewelddadige manier waarop de calvinisten dat wilden bereiken, heeft de adel afgeschrokken.[7] Ik denk dat het niet zozeer om de scherper wordende klassentegenstellingen ging, zoals Kuttner beweerde, maar om de verschillende beweegredenen en nog meer de gewelddadige manier waarop de calvinisten dat wilden bereiken.

 

Het doel van de Opstand

Kuttner merkt op dat naarmate de Opstand vorderde, het doel niet meer de geloofsvrijheid was, maar de politieke en economische vrijheid.[8] Ik denk opnieuw dat hij hier te veel zijn marxistische idealen laat zien. Pettegree meldt dat in de noordelijke provincies het calvinistische karakter zich begon te openbaren in de strijd naar een onafhankelijke staat.[9] Er is wel degelijk nog het streven naar de religieuze vrijheid waar het ook allemaal mee begon. Dit is bijvoorbeeld ook te zien in de Unie van Utrecht, waarin toch een behoorlijke mate van godsdienst- of gewetensvrijheid was. Woltjer laat dit nog eens duidelijk zien door te stellen dat de tegenstellingen tussen staatsgezind en protestant tegenover koningsgezind en katholiek goed te zien was vanaf eind jaren zeventig.[10] De geloofsvrijheid was dus zeker nog een belangrijk punt. Ook omdat eerdere verzoeningspogingen met Filips II mislukten enkel en alleen op het gebied van de religie.

Kortom, ik ben het op sommige punten eens met Erich Kuttner. Maar ik vind dat hij de argumenten te veel zoekt in de marxistische hoek, die van de sociale en economische omstandigheden. De slechte tijden op economisch gebied hebben zeker hun toegevoegde waarde gehad bij de uitbarstingen in het Wonderjaar, maar ik denk niet dat het de oorzaak is. Ik geloof meer in de religieuze en politieke verlangens van de calvinisten en de adel. In mijn optiek zijn dat wel de twee belangrijkste punten waar voor gestreden is. Kuttner komt te vaak terug op de klassentegenstellingen, zijn stokpaardje als marxist. Natuurlijk waren er verschillen, maar die waren in deze Opstand, denk ik, niet het belangrijkste. Uiteindelijk hadden ze een gemeenschappelijke vijand.

 

Noten

[1] Erich Kuttner, Het Hongerjaar 1566 (Amsterdam 1949) 427.

[2] Guido Marnef, The towns and the revolt (z.p., z.u., z.j.) 88.

[3] Henk van Nierop, The Nobility and the Revolt of the Netherlands (z.p., z.u., z.j.) 86.

[4] Marjolein ’t Hart, ‘De strijd om de macht: sociaal-politieke ontwikkelingen’ in: Karel Davids e.a. ed., De Wereld & Nederland (Amsterdam 2011) 83-126, aldaar 108.

[5] Kuttner, Het Hongerjaar 1566, 426.

[6] Andrew Pettegree, Religion and the Revolt 75.

[7] Nierop v., The Nobility and the Revolt, 94.

[8] Kuttner, Het Hongerjaar 1566, 427.

[9] Pettegree, Religion and the Revolt, 81.

[10] J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog (z.p. 1994) 88.

 

[bol_product_links block_id=”bol_556576f3246ea_selected-products” products=”1001004005155430,9200000018304822,9200000032264644″ name=”De Nederlandse Opstand” sub_id=”” link_color=”E94C00″ subtitle_color=”E94C00″ pricetype_color=”000000″ price_color=”E94C00″ deliverytime_color=”C20318″ background_color=”FFDF80″ border_color=”E94C00″ width=”600″ cols=”3″ show_bol_logo=”undefined” show_price=”1″ show_rating=”1″ show_deliverytime=”1″ link_target=”1″ image_size=”1″ admin_preview=”1″]
Schrijf je in voor TOEN!