De Tocht naar Chatham, 1667

De Tocht naar Chatham onder leiding van Michiel de Ruyter eindigt in een grote nederlaag voor Engeland. De Republiek weet daardoor gunstige vredesvoorwaarden af  te dwingen bij de Vrede van Breda in 1667, waarmee de Tweede Engelse Oorlog eindigt.

Royal_Charles.jpg

De Royal Charles wordt weggesleept. bron: wikimedia commons

De Tocht naar Chatham vond plaats in 1667, het laatste oorlogsjaar van de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667). Volgens de Nederlandse historicus en De Ruyter biograaf dr. R. Prud’homme van Reine was deze gebeurtenis “een van de meest memorabele dagen uit de Nederlandse geschiedenis”. Vanuit het Engelse perspectief bezien vormde de Tocht naar Chatham volgens prof. C.R. Boxer  “een van de smadelijkste nederlagen die ooit door Engelse legers zijn geleden”. Om het belang van de Tocht naar Chatham, die in de Engelse literatuur wordt aangeduid als de ‘Raid on the Medway’, in het tijdsbeeld van de 17e eeuw te kunnen plaatsen, is het zinvol om eerst kort naar de destijds problematische relatie tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (hierna: Republiek) en Engeland te kijken.

De Eerste- en Tweede Engelse Oorlog: achtergronden

In de tweede helft van de 17e eeuw heeft de Republiek drie oorlogen met Engeland gevoerd: de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654), de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) en de Derde Engelse Oorlog (1672-1674). In de Nederlandse literatuur worden deze de “Engelse Oorlogen” genoemd’, in de Engelse literatuur “the Dutch Wars”. De grondslag voor deze oorlogen was vooral economisch van aard. Engeland kon het, kort gezegd, niet verdragen dat de Republiek erg succesvol was in de handel en al spoedig de wereldzeeën beheerste, wat natuurlijk ten koste ging van het Engelse aandeel in de wereldhandel met alle economische gevolgen voor hen van dien. Het waren voornamelijk Nederlandse handelaren die de door Engeland benodigde goederen vanuit het Europese vasteland naar Engeland verscheepten en hieraan veel geld verdienden. Engeland reageerde op deze dominante handelspositie van de Republiek door haar eigen handel te beschermen. Engeland deed dit door in 1651 de Akte van Navigatie af te kondigen. De Akte van Navigatie was volgens de historici R.R. Palmer en J. Colton de eerste in een reeks van politieke maatregelen waarmee het Britse koloniale rijk zou worden opgebouwd en die gericht was tegen de handeldrijvende Nederlanders. Het schreef voor dat goederen die naar Engeland of haar koloniën geïmporteerd werden in Engelse schepen dan wel in schepen van het exporterende land vervoerd moesten worden. De Akte van Navigatie had dan ook duidelijk als doel om de Republiek daar te treffen waar het gevoeligst was, namelijk in de handel. De handel was immers één van de peilers waar de welvaart van de Republiek op rustte. Aan de afkondiging van de Akte van Navigatie lag onder andere het in de 17e eeuw onstane idee ten grondslag dat de economie niet elastisch is. De economie van een land kan in deze visie dan ook alleen groeien ten koste van een andere staat. Deze manier van denken wordt kort gezegd ook wel aangeduid als het mercantilisme. Voor Engeland in het bijzonder betekende dit dat zij alleen economisch konden groeien als zij er in slaagde dit ten koste van haar grootste rivaal, de Republiek, te doen.

Ondanks dat de Akte van Navigatie aanvankelijk schadelijk was voor de Republiek, is historicus J.I. Israel van mening dat de Akte van Navigatie alleen niet geleid zou hebben tot een oorlog. Wat de oorlog uiteindelijk onvermijdelijk maakte, was (in de geest van de Akte van Navigatie) het teisteren van de handelsvloot van de Republiek door Engeland. Engelse kaperschepen kaapten vele handelsschepen van de Republiek die vervolgens in Engeland werden verkocht. Deze acties van de zijde van de Engelsen vormden een directe bedreiging voor de handel van de Republiek. Uit het bovenstaande kan dan ook afgeleid worden dat Engeland uitging van het gehanteerde idee van mare clausum. Dit principe heeft als uitgangspunt dat de zee rondom een land niet voor iedereen vrij was. Een land had over zijn direct omringende zeeën de volledige zeggenschap (soevereiniteit). Het principe van mare clausum sloot dan ook goed aan bij de uitgangspunten van de Akte van Navigatie. De Republiek ging in tegenstelling tot Engeland uit van het door Hugo de Groot ontwikkelde idee van mare liberum. Bij dit principe ging men er vanuit dat de zee voor iedereen vrij was, wat goed aansloot bij de vrije handel die de Republiek voorstond.

De Eerste Engelse Oorlog (1652-1654)

De Eerste Engelse Oorlog brak ogenschijnlijk uit over een futiliteit, namelijk een vlagincident tussen de Nederlandse admiraal Maerten Harpertszoon Tromp en Engelse admiraal Robert Blake op 29 mei 1652. Tromp weigerde, als een teken van respect naar Engeland toe, zijn vlag als eerste te strijken. Zoals hierboven al is geschetst, vormden de frustraties van de daaraan voorgaande jaren, met name de afkondiging van de Akte van Navigatie in 1651 en het teisteren van de handelsvloot, de ware redenen van het uitbreken van de Eerste Engelse Oorlog. De uitkomst van de Eerste Engelse Oorlog was voor de Republiek uiteindelijk negatief. De zeeslagen tegen de Engelsen werden niet alleen grotendeels verloren, ook verloor de Republiek haar bekwame en geliefde opperbevelhebber, admiraal M.H. Tromp in de slag bij Ter Heide in 1653. Tijdens het in 1654 gesloten vredesverdrag van Westminster moest de Republiek bovendien niet alleen de Akte van Navigatie accepteren, ook moest zij aanvaarden dat haar schepen op volle zee de vlag moesten strijken voor de Engelsen alsmede dat het Huis van Oranje-Nassau nimmer meer de functies van stadhouder of kapitein-generaal van het leger zou vervullen (Akte van Seclusie).

deRuyter06___rood.jpg

Admiraal M.A. De Ruyter. bron: wikimedia commmons

 

De Tweede Engelse Oorlog (1665-1667)

De periode tussen de Eerste- en de Tweede Engelse Oorlog gebruikte de Republiek om haar vloot herop te bouwen. De Eerste Engelse Oorlog had duidelijk aan het licht gebracht dat de vloot van de Republiek niet opgewassen was tegen de veel grotere en zwaarder bewapende Engelse oologsschepen. De in 1653 aangetreden nieuwe Raadspensionaris van Holland (vergelijkbaar met een minister-president nu) Johan de Witt heeft hierin een grote en belangrijke rol gespeeld. Dankzij zijn initiatieven was de Republiek grotere en zwaarder bewapende oorlogsschepen gaan bouwen om het Engelse geweld met gelijke munt terug te kunnen betalen. Daarnaast werden ook de staatsfinanciën op orde gebracht en werd de structuur van de vloot aanzienlijk verbeterd en geprofessionaliseerd. Betekende het verlies van de Eerste Engelse Oorlog voor de Republiek aanvankelijk een economische terugslag, al snel bleek dat de Republiek zich hiervan snel  herstelde. De laatste jaren van de vijftiger jaren van de 17e eeuw bleken een van de meest bloeiende uit de Gouden Eeuw te zijn. Nadat de Engelse druk verdwenen was en Engeland zich in een nieuwe oorlog met Spanje had gestort, hernam de Republiek rond 1660 dan ook haar dominante positie in de wereldhandel en op het politieke wereldtoneel.

De Tweede Engelse Oorlog was niet enkel een herhaling van de een economische rivaliteit tussen de Republiek en Engeland. Wat opvalt, is dat de Tweede Engelse Oorlog, meer dan de Eerste Engelse Oorlog, onderdeel was van een Europese concurrentie-belangenstrijd. Daar waar de Eerste Engelse Oorlog veel meer een bilateraal conflict was, een conflict tussen twee staten onderling, waren bij de Tweede Engelse Oorlog ook andere landen direct betrokken die elk hun eigen belangen hadden. In de nieuw ontstane Europese arena streefden landen er steeds meer naar om hun macht en rijkdom te vergroten. Vooral Engeland en Frankrijk waren van deze politiek een duidelijk voorbeeld. Maar ook Zweden, Denemarken en de bisschop van Münster bemoeiden zich met het conflict om er zelf beter van te worden. Zoals hierboven al is opgemerkt, lag aan dit denken onder andere het mercantilisme ten grondslag.

Had de door Engeland in 1651 afgekondigde Akte van Navigatie in combinatie met het teisteren van de Nederlandse handelsvloot geleid tot de Eerste Engelse Oorlog in 1652, met de troonsbestijging van Karel II (in het Engels Charles II) in Engeland in 1660 werd er spoedig een tweede Akte van Navigatie aangenomen die als doel had de Nederlanders uit de Atlantische handel te stoten. Evenals bij de eerste Akte van Navigatie mochten waardevolle goederen enkel via Engelse havens door Engelse schepen naar Engeland worden vervoerd. De Engelse strategie tijdens de Tweede Engelse Oorlog was dan ook voornamelijk om de Nederlandse zeehandel onmogelijk te maken en hiermee te vernietigen. George Downing, de Engelse ambassadeur in de Republiek schreef hierover: “Zolang de zee open is en hun [die van de Republiek, BW] handel voortgaat, kunnen zij ad infinitum geld krijgen; maar als daaraan een einde wordt gemaakt ziet het er heel anders uit: dan zullen zij niet in staat zijn om de noodzakelijke en gebruikelijke kosten van hun regering te dragen, laat staan dat zij een dergelijke oorlog zouden kunnen voortzetten”.

In de periode tussen 1660 en het uitbreken van de Tweede Engelse Oorlog verslechterde de verstandhouding tussen de Republiek en Engeland geleidelijk aan steeds verder. Aanleiding hiervoor waren de acties van Engelse kaperschepen die in het kader van de Akte van Navigatie de handelsvloot van de Republiek bleven teisteren. Ook in Azië, en elders in de wereld, bleven de Republiek en Engeland elkaar voortdurend tegen het lijf lopen. De competitie tussen de Verenigde Oost Indische Compagnie (hierna: VOC) en haar Engelse tegenstrever de East India Company (hierna: EIC) om de dominantie in Azië was fel en leidde tot voordurende spanningen. In 1664, het jaar vóór het uitbreken van de oorlog liepen de frustraties aan weerszijde van de Noordzee steeds verder op. Vooral de actie van de Engelse majoor Holmes om het fort Cabo Verde bij de Guinese kust te heroveren en enkele schepen van de West Indische Compagnie (hierna: WIC) aan te vallen, zette in de Republiek veel kwaad bloed wat leidde tot een serieuze verslechtering in de relatie tussen de Republiek en Engeland. In Engeland was de stemming vanaf 1664 dan ook zeer anti-Nederlands geworden. Tot in de hoogste kringen was men er van overtuigd dat een oorlog tegen de Republiek grote winsten zou opleveren. Zo hoopte Karel II met een oorlog niet alleen zijn politieke invloed uit te breiden, maar ook zijn financiële positie te verbeteren. Daarnaast hadden Engelse ministers, marine-officieren en handelaren elk hun eigen motieven om een oorlog tegen de Republiek te steunen. Toen Engeland in september 1664 de Nederlandse kolonie Nieuw-Nederland (zie mijn artikel: ‘Nieuw-Amsterdam: de Nederlandse wortels van New York, 1625-1664’) innam en in december 1664 een retourvloot uit Smyrna aanviel, was ook voor de Republiek de maat vol. In januari 1665 verklaarde Engeland de Republiek de oorlog. De Engelse acties die tot doel hadden om de Republiek in een onderschikte rol te dwingen waren hiermee mislukt. De Witt becommentarieerde het uitbreken van de oorlog met de opmerking dat de Engelsen niet handelden “’naer equiteit noch naer haere waere interessen’ maar alleen ‘met drift en sonder overlech’”. Met een nieuwe oorlog probeerde Engeland haar handel ten koste van de Republiek uit te breiden.

De Tocht naar Chatham, 1667

In tegenstelling tot de Eerste Engelse Oorlog, waar de Republiek tijdens de zeeslagen Engeland als haar meerdere moest erkennen, verliepen de zeeslagen tijdens de Tweede Engelse Oorlog voor de Republiek beduidend positiever. Van de vier confrontaties kunnen er twee als een overwinning voor de Republiek worden beschouwd, namelijk de Vierdaagse zeeslag (1666) en de Tocht naar Chatham. De zeeslag bij Lowestoft (1665) en de Tweedaagse zeeslag (1666) waren een duidelijke overwinning voor de Engelsen. Van deze maritime confrontaties is de Tocht naar Chatham de slag die het meest bekend is geworden en tot de verbeelding van de mensen is blijven spreken. Vreemd is dit niet, want voor dit huzarenstukje was veel taktische kennis en moed noodzakelijk. Van belang hierbij is wel dat de Republiek zich op de oorlog op zee kon blijven richten omdat de Franse koning Lodewijk XIV als bondgenoot er in slaagde de bisschop van Münster uit de Republiek te verdrijven. De bisschop van Münster was namelijk in 1665 als bondgenoot van Engeland de Republiek binnengevallen. Aangezien het landleger van de Republiek zwak was en de bisschop van Münster al snel een groot gebied had veroverd, was de steun van de Franse koning bij het verjagen van de bisschop onmisbaar.

De pest en de grote brand van Londen

Zoals al eerder opgemerkt, vond de Tocht naar Chatham plaats in het laatste oorlogsjaar van de Tweede Engelse Oorlog, 1667. Van belang om te weten is dat 1665 en 1666 voor Engeland moeilijke jaren waren. Niet alleen verliep de oorlog niet zo positief zoals men dat bij aanvang had verwacht, maar daarnaast werd Londen ook nog getroffen door een tweetal rampen: de pest en een grote brand.
Had de pest in 1664 al huis gehouden in de Republiek, in het voorjaar van 1665 sloeg zij over naar Engeland. Aangezien de medische wetenschap op dat moment nog niet zo ver was dat men wist wat de pest veroorzaakte en hoe het opgelost kon worden, stierven er elke dag honderden mensen aan de gevolgen ervan. Het leidde er toe dat Karel II in juli 1665 Londen moest verlaten en zijn zetel vestigde in de stad Oxford. Pas in februari 1666 zou Karel II weer terugkeren naar Londen. De gevolgen van de pest waren volgens historicus Rommelse en Rogers voor Engeland aanzienlijk. Niet alleen werd de (buitenlandse)handel gedwongen beperkt tot een minimum, ook de directe kosten als gevolg van de pest waren hoog. Immers, de zieken dienden verzorgd en de doden begraven te worden. In brede kringen werd de pest als een teken beschouwd dat God zich tijdelijk van de Engelsen had afgekeerd. Alleen in Londen zouden er al 70.000 mensen aan de gevolgen van de pest zijn gestorven.

De pest bleek niet de enige ramp te zijn die Engeland zou treffen. In september 1666 brak er in Londen een brandje uit in een bakkerij. Vanwege de omstandigheid dat de zomer droog was geweest en de huizen voor het grootste gedeelte nog van hout waren, verspreidde het vuur zich onder een sterke wind razend snel uit over de stad. Geruchten over een Nederlandse of Franse aanslag deden dan ook snel de ronde, al werd dit door de autoriteiten de kop ingedrukt. Pas toen de wind na een paar dagen ging liggen, kreeg de brandweer de kans het vuur te bedwingen. De gevolgen van de grote brand als ook de pest waren voor de Engelse staatskas rampzalig. Het geldgebrek van Karel II dreigde nu namelijk acuut te worden. Om de kosten te drukken werd een belangrijk besluit genomen door het grootste deel van de vloot op de wal te leggen (onder andere bij Chatham) en werden matrozen naar huis gestuurd. Het was duidelijk dat Engeland voor het jaar 1667 niet in staat was om een volledige oorlogsvloot uit te zenden. Er was simpelweg als gevolg van de pest en de grote brand te weinig geld beschikbaar. De bevolking alsmede de handelaren verlangden ondertussen steeds meer naar vrede om Engeland zo economisch te laten herstellen en Londen weer op te kunnen bouwen. Met dit in het achterhoofd gokten de Engelsen er op dat de Republiek een soort onofficiële vrede in acht zou nemen nu de Republiek zich niet afkerig tegenover de door Engeland aangeboden vredesonderhandelingen had uitgelaten. Politieke en persoonlijke motieven van de zijde van Karel II en zijn ministers leidden er echter voor alsnog toe dat de oorlog werd voortgezet. Ondanks dat de oorlog dus nog niet voorbij was, had de Republiek volgens J.I. Israel aan het einde van 1666 de oorlog psychologisch eigenlijk al gewonnen.

In maart 1667 begonnen in Breda dan eindelijk voorzichtige vredesbesprekingen tussen de Republiek en Engeland. De uitkomst hiervan stond nog geenszins vast omdat Engeland zoveel mogelijk uit het verdrag probeerde te halen wat in haar eigen voordeel was. Vanuit dit perspectief moet het belang van de Tocht naar Chatham worden gezien.

Witt_01.jpg

Raadspensionaris Johan de Witt bron: wikimedia commons

Het plan

Reeds tijdens de Eerste Engelse Oorlog had admiraal Maerten Harpertsz. Tromp in 1652 na de slag bij Dungeness al eens overwogen om de Theems op te varen. Aangezien hij niet over loodsen beschikte die het gebied op hun duimpje kenden, zette hij een aanval niet door. Over het algemeen werd de te grote diepgang van de oorlogsschepen als een te riskant obstakel beschouwd. Ondanks dat Tromp in 1652 al het plan had opgevat de Theems op te varen, gaat het volgens Prud’ homme van Reine te ver om Tromp als geestelijk vader van de Tocht naar Chatham te beschouwen. Reden hiervoor is dat de plannen te veel van elkaar verschilden. Zo gebeurde het dat Johan de Witt, als Raadspensionaris aan boord bij de Hollandse vloot, in 1665 patrouillerend voor de Engelse kust bij de monding van de rivier de Theems lodingen (metingen) verrichtte. Toen hieruit bleek dat het vaarwater voldoende diepgang had, stelde De Witt zijn gedurfde plan op om met de Nederlandse vloot een aanval op de Engelse scheepswerven aan de rivier de Medway uit te voeren.

Zoals uit de benaming ‘de Tocht naar Chatham’ al afgeleid kan worden, vond deze confrontatie niet plaats op open zee. Het was dus geen zeeslag zoals alle voorgaande confrontaties wel waren geweest. De Medway is een zijrivier van de grote rivier de Theems, die de toegangspoort tot Londen is. Aan de Medway hadden de Engelsen hun grote scheepswerven gevestigd waar de oorlogsschepen gemaakt en zonodig hersteld werden. Zoals hierboven al is opgemerkt, had Engeland gelet op de nijpende financiële situatie het grootste deel van haar vloot op de wal gelegd. Hiermee was een ideale mogelijkheid gecreëerd om de Engelsen in het hart te treffen en ze een gevoelige nederlaag toe te brengen. Dit was echter niet zo eenvoudig. Nog afgezien van de onzekerheden omtrent de diepgang van de Theems (zandbanken) en de Medway (bochtig en slikgronden), werden de oorlogsschepen beschermd door het fort Sheerness en was er een grote zware ketting over de rivier gespannen. Volgens Rogers was de omtrek van elke schakel 6,25 inches (15,9 cm) en zou elke schakel 2 inches (5,1 cm) dik zijn. In totaliteit zou de ketting hiermee 14,5 ton gewogen hebben. Omdat de ketting zelf niet sterk genoeg werd geacht een gerichte aanval te doorstaan, was de ketting doormiddel van diverse andere maatregelen ondersteund en versterkt. Admiraal Michiel Adriaanszoon De Ruyter had het plan van De Witt dan ook aanvankelijk verworpen omdat hij het veel te gevaarlijk vond.

De Ruyter zou opnieuw als opperbevelhebber aan het hoofd van de vloot staan. Echter, de gezondheidstoestand van de nu bijna zestig jarige De Ruyter liet veel te wensen over. Van tijd tot tijd werd De Ruyter getroffen door hevige koortsaanvallen, passend bij die van malaria. Dit betekende in de praktijk dat De Ruyter alleen formeel als opperbevelhebber zou kunnen fungeren en zijn bijdrage aan de voorbereidingen beperkt waren. Het was dan ook juist om deze redenen dat Cornelis de Witt (de broer van Johan de Witt) de feitelijke leiding van de gedurfde operatie op zich nam. Zijn broer en opsteller van het plan, Johan de Witt, was vanwege de onderhandelingen in Breda onmisbaar en kon de Republiek niet verlaten. Daarnaast zou luitenant-admiraal Van Ghent de amfibische operatie voor zijn rekening nemen. Luitenant-admiraal Van Ness zou als plaatsvervanger van De Ruyter dienen, mocht dat nodig zijn.

Tijdens de krijgsraad op 18 juni 1667, voorafgaande aan de aanval, legde Cornelis de Witt het doel van het plan uit. Deze was eigenlijk heel eenvoudig: aan de opgelegde Engelse vloot bij de werven van Chatham moest zoveel mogelijk schade worden toegebracht. Verder werd er besloten dat de actie met 17 lichte schepen, 5 jachten, 4 branders en 10 galjoten met 1000 soldaten onder het bevel van Van Ghent zou worden uitgevoerd. De zwaardere en dus dieper liggende oorlogsschepen bleven achter onder het bevel van (de zieke) De Ruyter.

De uitvoering

De daadwerkelijke uitvoering van de geplande actie vond plaats op 22 juni en 23 juni 1667. Op 20 juni werd het al eerder genoemde fort Sheerness aangevallen en ingenomen door mariniers. Het fort werd vervolgens vernietigd omdat het moeilijk zou zijn het tegen een landmacht te verdedigen. Op 22 juni slaagde kapitein Van Braekel er in het admiraalschip de Unity zonder een schot te lossen te veroveren. Aangespoord door dit succes werd de grote zware ketting die over de Theems was gepannen en juist bedoeld was om vijandelijke schepen tegen te houden door de Nederlanders kapot gevaren. Verantwoordelijk voor dit succes was volgens Prud’homme van Reine kapitein Jan Daniëlsz. van den Rijn. Rommelse als ook Rogers houden het echter op kapitein Van Braekel. Na het succes van de verovering van de Unity en het kapot varen van de ketting wordt die dag vervolgens het kapitale oorlogschip de Royal Charles veroverd. Vooral de verovering van het voormalige vlaggenschip de Royal Charles, zo genoemd ter ere van de Engelse koning, vormde volgens Prud’homme van Reine “het toppunt van de Engelse vernedering”. De Royal Charles werd vervolgens meegesleept naar de Republiek. De achtersteven (de spiegel) hangt nog altijd in het Rijksmuseum te Amsterdam. Drie andere kapitale oorlogsschepen, de Matthias, Carolus Quintus en de Sancta Maria, werden in brand gestoken en vernietigd. Op deze eerste dag arriveerde De Ruyter pas helemaal aan het einde van de dag, waardoor hij zelf op die 22e juni geen aandeel in de glorieuze acties heeft gehad. Op 23 juni 1667 was De Ruyter echter wél aanwezig. Onder zijn leiding wisten de Nederlanders nog verder de rivier op te varen en langs kasteel Upnor te komen. Gemakkelijk ging dit echter niet. Rogers schrijft hier over: “The bravery of the Dutch in adventuring thus in these narrow waters under intense fire was astounding [verbazingwekkend], and was rewarded by the demoralizing effect it had on the men who had been left on board the Royal James, Royal Oak, and Loyal London, to defend them”. Door het inzetten van branders werden deze drie kapitale oorlogschepen, de Loyal London, de Royal Oak en de Royal James, vernietigd.

spiegel_Royal_Charles_1.jpg

 Achtersteven Royal Charles . bron: wikimedia commons

Bij de Engelsen ging ondertussen tijdens de acties van de Nederlanders bijna alles fout wat er fout kon gaan. Er waren te weinig geweren beschikbaar en versterkingen arriveerden niet op tijd. Bovendien waren vele soldaten, bewakers en andere werknemers gevlucht waardoor er simpelweg te weinig handen waren om het werk uit te voeren dat noodzakelijk was. Daarnaast was er sprake van een grote nalatigheid in het uitvoeren van bevelen. Dit alles kon gebeuren omdat het moreel laag was als gevolg van de lage lonen en het mismanagement binnen de Engelse marine. Ten slotte waren er spreekwoordelijk té veel kapiteins op één schip. Tijdens de actie op de Medway waren er te veel hoog geplaatsten die allemaal afzonderlijk van elkaar bevelen en tegenbevelen gaven. Het gevolg hiervan was dat er veel verwarring ontstond wat natuurlijk niet ten goede kwam aan de efficiëntie van het organiseren van de verdediging. Feitelijk was de marineleiding totaal verrast waardoor er er maar weinig verdedigingsmaatregelen waren getroffen. Het gevolg daarvan was dat een aantal schepen die verloren waren gegaan wellicht beschermd hadden kunnen worden. In totaal werden er vijftien Engelse linieschepen door brand of tot zinkingbrenging vernietigd. Hieronder bevonden zich vier van de vijf grootste Engelse linieschepen (de Royal Charles, Royal James, Royal Oak, and Loyal London).

Op 24 juni werd besloten dat het niet langer verantwoordelijk was om nog verder de rivier op te zeilen. De ondiepe rivier, het tij, de gezonken Engelse schepen en de omstandigheid dat de Engelsen zich niet een tweede keer zouden laten verrassen, hadden tot dit besluit geleid.

De gevolgen

Zoals al eerder opgemerkt, waren begin 1667 vredesbesprekingen tussen de Republiek en Engeland in Breda begonnen. Halverwege juni dreigden de onderhandelingen vast te lopen aangezien Engeland vast bleef houden aan haar eisen en de Republiek niet van plan was zich in een hoek te laten drukken. Toen de uitkomst van de Tocht naar Chatham op 24 juni 1667 bij de onderhandelaars bekend werd, deed dit de balans dan ook omslaan. Was Engeland niet in de positie om de oorlog voort te zetten, de Nederlandse vloot lag nog steeds voor de kust van Engeland, klaar om een nieuwe aanval uit te voeren. Engeland, dat wist dat het de onderhandelingen niet verder kon traineren, stemde vervolgens snel in met een concept vredesovereenkomst die op 10 juli was opgesteld. De vrede werd uiteindelijk op 24 augustus 1667 officieel te Breda ondertekend. Het vredesverdrag was voor de Republiek een overwinning omdat de uitkomst voor de Republiek gunstig was. Voor Engeland was de Vrede van Breda echter een bittere pil die geslikt moest worden. In het verdrag erkende de Republiek onder andere de overgave van Nieuw-Nederland/Nieuw-Amsterdam aan de Engelsen. In ruil hiervoor kreeg de Republiek St. Eustatius en Saba terug en droeg Engeland Suriname over aan de Republiek. Daarnaast werd de Akte van Navigatie verlicht. Wel dienden alle Nederlandse schepen hun vlag (enkel) in het Kanaal van de Noordzee te strijken voor de Engelse vlag. De uitkomst van de geslaagde actie op de Medway is hiermee beslissend geweest voor de uitkomst van de Vrede van Breda. Het betekende ten slotte dat de Republiek zich had weten te handhaven als een jonge, sterke en onafhankelijke Republiek binnen het Europese strijdtoneel.

Ondanks dat de Londense pers (The London Gazette) als ook Engelse bewindslieden de omvang van de gevolgen van de Tocht naar Chatham probeerden te verzachten door het te bagatelliseren, was het duidelijk dat het in Engeland als “een ramp” en “een vernedering” werd beschouwd. De oorlog was voor Engeland uitgelopen op een totale mislukking. “Gansch Engeland stond als voor ’t hoofd geslagen over dit manhaftig bestaan: ’t ontstelde de grooten en ’t verbaasde de kleinen. Geheel Londen was vol schrik, en men vreesde voor nog zwaarder rampen. De Koning en ’t gansche Hof, stond versteld”, schreef G. Brandt in 1687 in zijn De Ruyter biografie over de Engelse reactie op de Tocht naar Chatham. De geslaagde actie van de Nederlanders op de Medway was dan ook niet zonder gevolgen gebleven. De bevolking van Londen was volledig in paniek geraakt en vreesde een directe aanval op hun stad. Als gevolg hiervan eisten vele mensen in paniek hun geld bij de bank op en probeerden een veilig heenkomen te zoeken buiten de stad. Een bekende Engelse ambtenaar, Samuel Pepys, die de gebeurtenissen op de voet had gevolgd, had zelf daarnaast zijn testament al vast maar opgemaakt. De oorlog was er hierdoor begrijpelijker wijze in Engeland niet populairder op geworden. Voor Karel II betekende de uitkomst van de oorlog persoonlijk een aantasting van zijn autoriteit en populariteit. In de Republiek werd de uitkomst uiteraard met vreugde begroet. Overal werd feest gevierd, luidden de kerkklokken en werden vreugdevuren ontstoken.

Chathambeker.jpg

Erebeker . bron: wikimedia commons

 

De vloot die voor de Engelse kust was blijven patrouilleren totdat het verdrag van Breda was ondertekend, keerde pas in oktober 1667 op vaderlandse bodem terug en werd met veel ceremonieel onthaald. Ter ere van de verrichtte diensten werden De Ruyter, Van Ghent en Cornelis de Witt tijdens een vergadering van de Staten-Generaal uitvoerig bedankt voor de verrichte diensten. Tijdens de maaltijd kregen zij allen een gouden erebeker uitgereikt namens de Staten van Holland. Het vormde een passende afsluiting van een geslaagde operatie.

Epiloog: de gespannen verhouding tussen de Republiek en Engeland na de Tocht naar Chatham

Met het succes van de Tocht naar Chatham kwam er geen einde aan de rivaliteit tussen de Republiek en Engeland. Ondanks dat de in Breda gesloten vrede door sommigen wel wordt aangemerkt als een “eervol compromis”, valt mijns inziens niet te ontkennen dat de vrede door Engeland toch als een noodzakelijk kwaad werd beschouwd. De vrede zou dan ook niet lang stand houden. De Republiek was echter gesterkt en vol zelfvertrouwen uit de oorlog gekomen, vast besloten zich ook een volgende keer niet in een ondergeschikte rol te laten dwingen.

In 1672 brak de Derde Engelse Oorlog uit. Dit keer stond de jonge Republiek alleen tegenover haar machtige tegenstanders Engeland en Frankrijk, bijgestaan door (alweer) de bisschop van Münster. 1672 wordt in de vaderlandse geschiedenis dan ook beschouwd als het rampjaar waarin de Republiek bijna onder de voet was gelopen. Dankzij een wederom voortreffelijke leiding van De Ruyter werd ter zee voorkomen dat de Engelsen, bijgestaan door de Fransen, een invasiemacht op de Nederlandse kust konden zetten. Te land wist de in 1672 benoemde stadhouder Willem III uiteindelijk de Franse koning Lodewijk XIV en de bisschop van Münster te verdrijven.

Meer lezen? Like dan onze Facebook!

Geraadpleegde literatuur

– Beliën, H.M. en Muller, M. e.a. Een geschiedenis van Europa 1500-1815. Historisch overzicht, Haarlem 1992;
– Boxer, C.R., De Ruyter en de Engelse Oorlogen in de Gouden Eeuw, Hilversum, 1974;
– Brandt, G, Het leven en bedrijf van den Heere Michiel de Ruyter, 1687. Deze uitgave 1906;
– Bruijn, de, J.R. Varend verleden. De Nederlandse Oorlogsvloot in de zeventiende en achttiende eeuw, Amsterdam 1998;
– Burrows, E.G. en Wallace, M. Gotham: A history of New York City to 1898, New York/Oxford 1999;
– Groeneveld, S. en Schutte, G.J. Nederlands verleden in vogelvlucht. Delta 2. De nieuwe tijd: 1500 tot 1813, Leiden 1992;
– Harding, R., Seapower and naval warfare 1650-1830, London 1999.
– Israel, J.L. The Dutch Republic, Its rise, greatness, and fall, 1477-1806, Oxford-New York 1998;
– Palmer, R.R., Colton, J., A history of the modern world. New York 1992;
– Prud’homme van Reine, R. Rechterhand van Nederland. Biografie van Michiel Adriaanszoon de Ruyter, Amsterdam 1998;
– Prud’homme van Reine, R. Schittering en schandaal. Biografie van Maerten en Cornelis Tromp, Amsterdam 2001;
– Rommelse, G. The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). Raison d’état, mercantilism and maritime strife, Hilversum 2006;
– Rogers, P.G. The Dutch in the Medway, London 1970;

2 Reacties op De Tocht naar Chatham, 1667

  • Pingback: Haagse Arabesken: FeBo kinderkens. - DenHaagDirect

  • Douwe Klijn schreef:

    Prachtg verhaal. Maar helaas niets over het platbranden van 170 schepen op het Vlie, en het in de as leggen van West-Terschelling in 1666. Waar toch zo’n 2000 zeelieden bij roemloos en naamloos bij omkwamen. Éen jaar voor de vaart naar Chatham.
    Iets wat ongetwijfeld moet hebben meegespeelt in de wraakgevoelens.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Schrijf je in voor TOEN!