Hollandse Traditie
Met de Hollandse traditie wordt een opvallende continuïteit aangeduid in de buitenlandse politiek van Nederland vanaf het ontstaan van de republiek. Kort gezegd zouden volgens deze theorie termen als neutraliteit, vrijhandel, afkeer van continentale machtspolitiek, handelsgeest en het naleven van de letter van de wet steeds weer terugkerende elementen zijn in de buitenlandse politiek van Nederland door de eeuwen heen.
Baylis en Smith presenteren in hun Globalization of World Politics drie benaderingen voor het onderzoek naar internationale betrekkingen. In dit essay zal de Hollandse traditie besproken worden aan de hand van twee van deze drie stromingen, respectievelijk machtsrealisme en de theorie van het wereldsysteem. Daartoe zal eerst het begrip Hollandse traditie verder uitgewerkt worden, waarbij enkele kanttekeningen niet achterwege kunnen blijven. Vervolgens zal de buitenlandse politiek van Nederland nader bekeken worden alsmede de Nederlands-Belgische aaneensluiting aan de hand van de twee hierboven genoemde stromingen
De Hollandse traditie
De wortels van de Hollandse traditie liggen onder andere in het feit dat Nederland al vanaf de jaren van de vroege Republiek een handelsnatie was. Al aan het einde van de zestiende eeuw begon Amsterdam zich te ontwikkelen tot de belangrijkste stapelmarkt van Europa. De zeventiende eeuw bracht de oprichting van de zeer succesvolle Verenigde Oost-Indische Compagnie voor de handel in Oost-Azië. Deze ontwikkelingen droegen ertoe bij dat de Republiek gebaat was bij een neutrale positie, en meer nog bij vrijhandel en vrede. Juist dat laatste begrip leidt tot een eerste kanttekening bij de Hollandse traditie.
Inderdaad is vrede vaak een goede handelsvoorwaarde en wordt in de Hollandse traditie uitgegaan van een afkeer van continentale machtspolitiek. Tegenstrijdig hiermee is echter het feit dat de Republiek in de zeventiende eeuw voortdurend oorlog voerde. Ook na de beëindiging van de Nederlandse Opstand tegen de Spaanse overheersing in het vredesjaar 1648 waren er verschillende zeeoorlogen met Engeland en op het continent ook met Frankrijk. Vaak wordt in studies naar buitenlandse politiek van de Republiek onderscheid gemaakt tussen de op handel gerichte Staatsgezinde factie uit het gewest Holland en de meer op continentale machtspolitiek gerichte Oranjegezinden. De houding van Willem I na 1815 tegenover België wordt in dat opzicht gezien als een verlengstuk van de traditie onder de Oranjegezinden, die dus zou verschillen van de Hollandse traditie van de Staatsgezinden. De Republiek heeft echter ook op het gebied van de koloniën het gebruik van militaire machtsmiddelen zelden geschuwd. Door de aaneensluiting met België werd het Koninkrijk Nederland een middelgrote mogendheid die zich met machtspolitiek kon gaan bezig houden, door bijvoorbeeld de creatie van een groot landleger.
De genoemde voorbeelden van de Republiek en Willem I zijn uitzonderingen te noemen op de Hollandse traditie. Op het gebied van drang naar vrijhandel valt op dat zowel de Republiek als het latere koninkrijk het principe van vrijhandel vooral toepaste als dat goed uitkwam. Met name in Nederlands-Indië stonden de Nederlanders zeker geen vrijhandel toe voor wat betreft de vestigingen van buitenlandse ondernemers. Dit gebeurde later wel. Ook in de houding tegenover België door de eeuwen heen valt op dat er weinig sprake was van een politiek gericht op vrijhandel. Een vrije doorvoer van schepen over de Nederlandse Schelde naar Antwerpen werd door Nederland eeuwenlang tegengewerkt. Het bestaan van een Hollandse traditie laat dus ruimte voor discussie en dus voor een drieledige beschouwing aan de hand van de drie stromingen van Baylis en Smith.
Twee stromingen van de internationale politiek
De eerste stroming, het machtsrealisme, gaat uit van de kracht van de eigen staat. Deze kracht rust met name op een sterk leger. Machtsrealisten denken niet in een internationaal rechtssysteem, maar in een soort anarchie van staten waarbinnen een staat volledig op zichzelf is aan gewezen. Deze visie voorziet geen verbetering voor de toekomst en richt zich volledig op het heden en op het eventueel verbeteren van de positie van de eigen staat.
Wanneer de Hollandse traditie wordt geanalyseerd aan de hand van deze benadering lijken de overeenkomsten gering. Immers, deze traditie zou bestaan uit vrijhandel- waar het machtsrealisme zou uitgaan van protectionisme- en van afkeer van continentale machtspolitiek. Ook zou Nederland zelfs legalisme voorstaan en een bemiddelende rol willen spelen tussen andere staten teneinde oorlog te voorkomen. Al met al geen gedrag dat zou passen bij een staat gericht op machtspolitiek. Toch zijn er in de geschiedenis genoeg voorbeelden van zuivere machtspolitiek van Nederlandse kant. Zo kan men wijzen op de gevoerde politiek ten aanzien van de koloniën. Een politiek die weliswaar tot het einde van de negentiende eeuw niet was gericht op militaire expansie, maar toch zeker wel op een voor de Nederlanders zeer voordelige handel, die eventueel wel degelijk met militaire middelen werd ondersteund. Zoals hierboven geschetst liet Nederland het principe van vrijhandel vooral vallen wanneer het om koloniale politiek ging.
Op het continent zelf was geen sprake van daadwerkelijke expansie, al vormt de periode 1815-1839 ten opzichte van België daarop natuurlijk een uitzondering. Een verklaring voor deze relatief vredelievende houding zou kunnen zijn dat op een bepaalde periode van de Republiek na, Nederland militair altijd een klein land zou blijven in West-Europa. Alleen ten opzichte van het eveneens kleine België kon men van de gebruikelijke politiek afwijken. Toen de Republiek haar sterke periode meemaakte werd ook niet geschroomd om de belangrijke handel op het Balticum met geweld veilig te stellen tegen Scandinavische concurrentie. Zo beschouwd was de Nederlandse politiek wanneer de omstandigheden dat toelieten machtsrealistisch van aard. Dit is een belangrijke opmerking wanneer verondersteld wordt dat de Hollandse traditie ook moralistisch van aard zou zijn.
Als we een zelfde analyse toepassen vanuit de theorie van het wereldsysteem zien we opnieuw dat de Hollandse traditie hier beter in past dan op het eerste gezicht kan worden aangenomen. De Hollandse traditie lijkt deze theorie te ontkennen. Ze gaat namelijk uit van een neutrale, onafhankelijke positie en een legalistische en moralistische houding tegenover andere landen. Het wereldsysteem gaat daarentegen uit van het feit dat de wereld is onderverdeeld in kernlanden, rijke landen, een arme periferie en eventueel een semi-periferie. De kernlanden buiten de periferie uit in dit systeem en een kernstaat domineert de andere landen die tot de kern behoren. Nederland behoort in deze theorie tot de kernlanden.
Deze theorie blijkt ook gedeeltelijk op te gaan voor Nederland als we kijken naar de geschiedenis. Weer past het kolonialisme beter in de genoemde theorie dan in de Hollandse traditie zelf. Hier zou men tegen in kunnen brengen dat het lang duurde voordat Nederland daadwerkelijk overging tot militaire overname van het bestuur in de koloniën. Dezelfde vragen als bij het machtsrealisme komen ook hier weer op. Is in de Nederlandse geschiedenis sprake van een bewuste koers met enige aanvaardbare uitzonderingen? Of blijkt de gevoerde politiek wisselvallig te zijn en slechts constant wanneer de omstandigheden daar naar waren?
Zo zou men bijvoorbeeld kunnen stellen dat Nederland een politiek van vrijhandel en neutraliteit voerde wanneer het niet bij machte was een machtspolitieke rol uit te spelen. Wanneer het daartoe in staat was zien we met enige goede of kwade wil telkens weer dat Nederland waar het kan militair ingrijpt, vrijhandel tegengaat in eigen voordeel of zich verrijkt ten koste van andere landen. Dit in ogenschouw nemende zou men kunnen concluderen dat de Nederlandse politiek van de afgelopen vier eeuwen goed paste binnen de twee behandelde stromingen, in tegenstelling tot wat de Hollandse traditie op het eerste gezicht zou doen vermoeden.
Conclusie
De koers van de Nederlandse politiek, hoewel natuurlijk altijd aan verandering onderhevig, lijkt in elk geval een stuk constanter in de korte periode na 1945 dan in de lange periode daarvoor. In die periode tussen grofweg 1600 en 1945 zou sprake zijn van een Hollandse traditie, maar de buitenlandse politiek vertoont daarvoor wellicht te veel kenmerken van elke van de drie behandelde stromingen, zonder dat overigens de genoemde constanten in die periode kunnen worden onderschat. De periode van de aaneensluiting met België kan zeker ook opgevat worden als een uitzondering op deze “traditie”. Pas na 1945 lijkt er een echte Hollandse traditie in wording die sterke overeenkomst vertoont met de stroming van het democratisch liberaal internationalisme, juist ook nu Nederland het neutraliteitsbeginsel heeft opgegeven. In die positie bevindt Nederland zich dan ook vandaag de dag. Als klein en economisch sterk land een actieve rol vervullend binnen de internationale politiek, zonder zich daarbij al te veel illusies te maken over de betekenis van die rol. Daarvoor heeft Nederland vanaf de gloriejaren van de Republiek teveel aan betekenis ingeboet binnen het internationale krachtenveld.
Literatuur
Patricia Owens, John Baylis, Steve Smith, red, The Globalization of World Politics: An Introduction to International Relations
(Oxford University Press, V.S., 2008)
Geef een reactie