In een bocht aan de IJssel
Kasteel Nijenbeek bij Voorst heeft een lange geschiedenis. De Werkgroep Nijenbeek maakt zich hard voor de ruïne van dit kasteel. Elke maand publiceert de werkgroep een artikel over de Nijenbeek de geschiedenis van dit kasteel beetje bij beetje te kunnen ontrafelen.

Kasteel Nijenbeek. Foto: Astrid Otten
In een bocht aan de IJssel, tussen Zutphen en Deventer, staat al bijna achthonderd jaar het kasteel Nijenbeek. Delen zijn gesloopt in de zestiende eeuw, zoals de mysterieuze voorburcht waarover bijna niets bekend is, en stukken zijn door de geallieerden kapotgeschoten aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Maar het deel dat nu nog staat is het oudste en origineel. Vóór de oorlog was het kasteel in prima conditie, maar de Nijenbeek heeft in feite nog nooit in zo’n slechte staat verkeerd als nu. En dat terwijl het gebouw woelige tijden heeft doorstaan.
In de Middeleeuwen viel het gebied waarin de Nijenbeek staat onder het gezag van de keizer van het Duitse Rijk. De keizer zelf bemoeide zich niet veel met het gebied, maar liet het bestuur ervan over aan lokale machthebbers. Deze machthebbers probeerden natuurlijk hun eigen territorium zo groot mogelijk te maken, en aangezien de Nijenbeek op een strategisch punt tussen Deventer en Zutphen lag, was het kasteel vaak onderdeel van het strijdtoneel.
Aan het begin van de dertiende eeuw voerden de bisschop van Utrecht en de graaf van Gelre en Zutphen om de haverklap oorlog met elkaar. Deventer en Zutphen veranderden daardoor regelmatig van eigenaar. De Nijenbeek bestond toen waarschijnlijk al, maar dan als houten verdedigingswerk: baksteen moest in die tijd nog heruitgevonden worden en steen uit berggebieden importeren was erg kostbaar. Dat houten gebouwen niet lang meegaan is de reden dat er weinig gebouwen uit die tijd over zijn.
Rond 1225 werd de houten Nijenbeek vervangen door een stenen donjon, een verdedigingstoren. De strijd tussen de bisschop en de graaf was gesust door een afgezant van de paus, waardoor de graaf van Gelre geld overhield om de Nijenbeek te versterken. Toen men in de dertiende eeuw weer begon met het produceren van baksteen, bleven stenen gebouwen toch een zeldzaamheid. De bakstenen toren van de Nijenbeek uit die tijd is dus erg bijzonder.
De eerste keer dat de Nijenbeek werd genoemd in een tekst, was in 1266. In die tijd was het kasteel van Theodoricus, of Dirk, Heer van Nijenbeek. Dirk was niet van adel. Waarschijnlijk was hij een bastaard uit het huis van Gelre. In de dertiende eeuw was er nauwelijks een geldeconomie, dus vorsten beloonden hun onderdanen bijvoorbeeld door ze een kasteel te geven. Dirk en zijn nazaten maakten van de Nijenbeek een bruisend complex. De donjon stond op een zandrug in de IJssel en was verbonden met het vasteland door een brug. Daar bevonden zich verder een molen, een visserij, een boomgaard, woonvertrekken (de toren was te koud en vochtig om in te wonen), stallen en schuren.
De nazaten van Dirk hebben het kasteel in 1297 terugverkocht aan de graaf van Gelre, Reinald de Eerste. Diens kleinzoon, Reinald III, inmiddels hertog, raakte in 1350 een oorlog verwikkeld met zijn broer Eduard over de verdeling van de erfenis van hun vader. Uiteindelijk is de strijd beslecht in een gevecht bij Tiel in 1361, waar Eduard won van Reinald en hem gevangen nam. Reinald heeft vier jaar gevangen gezeten op kasteel Rosendael bij Arnhem en is daarna overgebracht naar de Nijenbeek, waar hij tot zijn dood in 1371 verbleef.
De beide broers stierven zonder nakomelingen achter te laten. Daarom werd de strijd om de erfenis na hun dood weer opgevat door hun zussen, Mechteld en Maria. Zij hebben, met ieder hun eigen achterban, nog zes jaar oorlog gevoerd tegen elkaar. Uiteindelijk gaven Mechteld en haar man Jan van Chatillon het op, waarna de man van Maria, Willem van Gunnik, de nieuwe hertog van Gelre werd.
In de tijd dat Reinald gevangen zat op de Nijenbeek, kwam het beheer ervan in handen van Reynaldus van Steenbergen. Hij en zijn familie waren begunstigden van Eduard en werkten zich dan ook al snel op tot eigenaars van het kasteel, wat ze tot in de achttiende eeuw zijn gebleven.
De macht van de adel ging in de loop van de veertiende eeuw achteruit. Dat was gunstig voor de Van Steenbergens, die daardoor konden doen en laten wat ze wilden. Ze ontwikkelden zich tot roofridders: ze hieven hoge tollen op de IJssel en hun ondergeschikten moesten hoge belastingen betalen. Voor de steden Deventer en Zutphen waren de Van Steenbergens een groot probleem, omdat de steden voor een belangrijk deel van hun inkomsten afhankelijk waren van de IJssel. In 1506 nam de hertog van Gelre het heft echter weer in handen: hij maakte een inboedellijst op van de Nijenbeek en verkocht alles. In 1523 werd bovendien een deel van het complex gesloopt. Met de eigenzinnigheid van de familie Van Steenbergen was het toen wel gedaan.
Na deze enerverende eeuwen heeft de Nijenbeek nog een enkele keer een rol gespeeld op het slagveld. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd de Nijenbeek in 1585 veroverd door de Spanjaarden, maar al een jaar later weer heroverd. In het rampjaar 1672, toen de Nederlanden in oorlog waren met Engeland en Frankrijk, gebruikte de legeraanvoerder prins Johan Maurits van Nassau de Nijenbeek als hoofdkwartier. Hij had zijn troepen langs de IJssel een linie laten vormen om de Fransen tegen te houden, maar dat bleek nutteloos. De Fransen kwamen namelijk via de Rijn het land binnen en hebben van daaruit alsnog de Veluwe en de Nijenbeek veroverd. De eigenaar van de Nijenbeek in die tijd, Johan Thomas van Steenbergen, wilde niet dat zijn kasteel gebruikt werd als legerplaats. Hij vroeg daarom aan prins Maurits een schriftelijke verklaring dat deze de Nijenbeek niet weer zou gebruiken. Deze verklaring is doorgespeeld aan de Fransen, die Van Steenbergen een sauve garde (een vrijgeleide) gaven.
De familie Van Steenbergen heeft het kasteel tot 1778 in bezit gehad. De achttiende eeuw was niet de beste tijd voor het kasteel, want toen baron Schimmelpenninck van der Oije het overkocht in 1778 was het vervallen staat. Onder de baron werden er dan ook grootscheepse restauraties uitgevoerd en werd de Nijenbeek een comfortabele woontoren. Ook in de negentiende eeuw werd er regelmatig gerestaureerd, en tot in de twintigste eeuw was het kasteel zelfs open voor het publiek. De huidige eigenares, barones Van Lynden, erfde de Nijenbeek in 1991 van een nakomeling van Schimmelpenninck van der Oije.
Het kasteel verkeert al jaren in een bijzonder slechte staat. De Werkgroep Nijenbeek maakt zich hard voor het behoud van dit historisch gezien zeer waardevolle kasteel. Meer informatie over de werkgroep vindt u op www.nijenbeek.nl
Geef een reactie