Column: Thuis op reis gaan

‘Ik moest wel even lachen toen ik, nadat ik samen met hem al gauw per rijtuig in Semarang was aangekomen, daar direct de boot naar Batavia moest nemen. Zo schoten we wel lekker op, maar zagen we van Java niet veel meer dan de kust.’ Aldus Ick Singh in zijn nieuwe column over reizen.

Gereisd heb ik mijn hele leven al. Als ik mij goed herinner is dat begonnen toen ik als jongetje wekenlang samen met de Noor Roald Amundsen in zo’n loszittend bontpak meesleede om de Zuidpool te ontdekken en steeds bleef hopen dat we die Robert Scott lekker voor zouden blijven. Toen Amundsen op 14 december 1911 uiteindelijk de vlag op de pool plantte, sprongen ook bij mij de tranen in de ogen. Ja, toegegeven, ik reisde mee in een boek over die tocht. En dat doe ik nog steeds bij expedities die verder gaan dan Antwerpen of Keulen. Thuis op reis gaan heeft grote voordelen heb ik gemerkt. Het heerlijkste is misschien wel dat je zelfs te voet in een paar minuten al tientallen kilometers kunt afleggen en dat je rustig van de frambozenlimonade op je nachtkastje kunt blijven drinken terwijl je vergaat van de dorst. Daar komt bij dat je nooit zelf de weg hoeft te zoeken als je hopeloos verdwaald bent en in alle omstandigheden fijn in je eigen ventilatiehuisje kunt blijven wonen.

Laatst was ik zomaar samen Op reis met een Javaanse edelman (Zutphen 2013), dankzij de vertaling die Judith E. Bosnak en Frans X. Koot gemaakt hebben van radèn Tjondronegoro’s  reisverslagen, die hij zelf onder de schuilnaam Poerwolelono in de laatste decennia van de negentiende eeuw had laten uitgeven. Ik moest wel even lachen toen ik, nadat ik samen met hem al gauw per rijtuig in Semarang was aangekomen, daar direct de boot naar Batavia  ‒ ik houd de oude plaatsnamen maar aan ‒ moest nemen. Zo schoten we wel lekker op, maar zagen we van Java natuurlijk niet veel meer dan de kust. Naar mijn gevoel begon de reis dus pas goed toen we de vroegere hoofdstad Bogor verlieten en per rijtuig richting Bandung en Ciamis reden, daarna via Cirebon langs de noordelijke kust weer terug naar Semarang en van daaruit, tijdens een tweede reis, eerst naar Surabaya en vervolgens naar de omgeving van Malang. De auteur, die als regent samen met de Nederlandse bestuurders tot de elite van zijn tijd behoorde, had veel oog voor de positie van de ‘kleine luiden’, de veranderingen die voortvloeiden uit de officiële afschaffing van het cultuurstelsel en de opkomst van de industrie. Behalve naar de toestand van de gezondheidszorg en het onderwijs, ging zijn aandacht ook dikwijls uit naar de architectuur in de bezochte steden en de slechte toestand van de wegen.

Zelf bleef ik bij het reislezen graag stilstaan bij speciale natuurbelevingen. Toen we tijdens de tweede reis in het Tenggergebergte waren, overnachtten we bijvoorbeeld een keer aan de rand van een meer dat aan de voet van een berg lag. ‘Wat het zo mooi maakt, is de weerspiegeling van de berg in het water. In het droge seizoen kan men de berg voortdurend vuur zien spuwen uit de krater op de top. In de nacht, als het donker is, spuit uit de berg een onophoudelijke vuurregen zoals een gigantisch vuurwerk De schoonheid van deze aanblik wordt nog vergroot door de weerspiegeling in het meer: het is alsof de bloemen van vuur zowel van boven als van beneden worden uitgestoten.  Zoiets vreemds en moois heb ik niet eerder gezien.’

Ook de sporen van oude culturen op Java verrasten mij dikwijls. Zo kwamen we bijvoorbeeld op het onderste gedeelte van Zuidoost-Java een keer terecht bij het boeddhistische tempelcomplex van Panataran, waar veel sculpturen te zien waren met voorstellingen uit het wajangspel. Voordat ik het wist zat ik mij kort daarna via een op het  internet gepubliceerde vertaling te verdiepen in het eeuwenoude en zowel avontuurlijke als wijze epos de Ramayana, dat uit de Hindoestaanse cultuur stamde. Toen ik wist dat het goed zou aflopen met de op elkaar verliefde prins en prinses, keerde ik weer terug naar Java en stond daar plotseling voor een bizar beeld van een zittende man met een naar zijn neus gericht voortplantingsorgaan van twee voet lang. Aan hem zouden tot hun spijt kinderloos gebleven vrouwen zich even moeten overgeven om alsnog vruchtbaar te worden.

Na twee van de vier reizen met de Javaanse edelman heb ik zijn boek even weggelegd. Niet alleen omdat ik toch een beetje moe was geworden, maar vooral ook omdat ik snel nog even een bestemming wilde bereiken waarover ik in deze vakantietijd echt geloofwaardig zou kunnen opscheppen in gezelschap.  Dus zette ik de nieuwe roman La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer op mijn e-reader en raakte ik al gauw wonderbaarlijk goed thuis in de havenstad Genua. Wat een mooi boek was die zoektocht naar een ander leven trouwens: geschreven in een sprankelende stijl en vaak spelend  met de grenzen tussen werkelijkheid en fictie. Stadsbeschrijvingen, liefdesavonturen en andere interessante ontmoetingen wisselden elkaar af met hoofdstukken uit de geschiedenis. Tijdens etentjes zou ik mijn tafelgenoten eerst verrassen met de vraag of zij wisten dat de Engelsen hun vlag met dat rode St. Joriskruis op een wit vlak rond 1190 hadden overgenomen van de Genuezen om de indruk te wekken dat hun schepen onder de bescherming stonden van die machtige Italiaanse zeevaarders. De rest van mijn verhaal kwam dan ongetwijfeld vanzelf.

Ick Sing

Schrijf je in voor TOEN!